Wouter Kuyck werd in 1775 in Jaarsveld geboren waar zijn vader als kameraar (kasbeheerder) werkte. Aangezien zijn vader in 1783 en zijn moeder in 1791 overleed, was Wouter Kuyck op zestienjarige leeftijd wees. Als eerste in zijn familie volgde hij een militaire opleiding. Deze ving hij op 11 juli 1795 te Arnhem aan, toen hij cadet werd bij de 1e Halve Brigade van het 2e Bataljon van Linie (infanterie) van het leger van de dat jaar uitgeroepen Bataafse Republiek. Het zou het begin zijn van een veelbewogen soldatenleven.
Nog in 1795 werd hij bevorderd tot 2e luitenant. Het jaar erop trok hij in een leger onder leiding van luitenant-generaal Herman Willem Daendels (1762-1818) naar Duitsland. Maar ook in de (Bataafse) republiek zelf was het allerminst een rustige tijd. Er was een voortdurende dreiging van Engeland en daaraan gelieerde landen. Deze dreiging leidde ertoe dat Kuyck in 1797 bij Texel ‘geënbarkeerd’ werd. Halverwege dat jaar was namelijk besloten een poging te ondernemen om de Britse blokkade van de Zeeuwse en Hollandse waterwegen te breken. Hiertoe werden verschillende brigades ingescheept. Het zou uitlopen op de, door de Bataafse marine verloren, Slag bij Kamperduin op 11 oktober.
Op 10 september van datzelfde jaar trouwde Kuyck ‘bij volmacht’ te Arnhem met Sophia Hendrika Reyers. Omdat hij met het leger in Holland was, kon hij er zelf niet bij zijn. Tot 1802 werden drie van hun kinderen in Arnhem geboren. Overigens is over Kuycks privéleven niet veel bekend. Zijn kleinzoon Lambert Joan Kuyck, die in 1914 over zijn grootvaders leven schreef, wijt dit aan Kuycks echtgenote: “Daar mijn grootmoeder de eigenaardige gewoonte heeft gehad om alles, wat in haar oogen geen waarde meer bezat, te vernietigen, schrijf ik het daaraan toe dat van mijn grootvader in de familie niets bewaard is gebleven dat van zijn veelbewogen leven een nauwkeuriger beeld kon geven dan thans voor mij mogelijk is geweest.”
In 1799 was Kuyck opnieuw in het noorden van Holland te vinden. Britten en Russen waren eind augustus bij Callantsoog en Huisduinen geland. Aanvankelijk verliep de opmars van de invasiemacht voorspoedig. Delen van Holland werden veroverd en op 3 oktober werd Alkmaar ingenomen. Drie dagen later, op 6 oktober, werd het Brits-Russische leger echter verslagen bij Castricum (in Kuycks dienststaat omschreven als de ‘affaire van Castricum’). De invasie mislukte. De 1e Halve Brigade, waarbij Kuyck diende, lag hierna enkele jaren in garnizoen en bevond zich meestentijds te Arnhem. In 1804 trok Kuyck onder maarschalk Marmont naar Duitsland. Ter voorbereiding op die tocht verzamelde de Frans-Bataafse troepenmacht zich in een kamp bij Zeist. Hier bouwde men van hoog tot laag (dus ook Kuyck) mee aan wat wij nu noemen de Piramide van Austerlitz, genoemd naar het Tsjechische plaatsje waar Napoleon in de Driekeizersslag de keizer van Oostenrijk en de tsaar van Rusland versloeg.
In 1804 werd Kuyck bevorderd tot 1e luitenant en ging hij over naar het Regiment Grenadiers te voet, vanaf 1805 onderdeel van de Garde van de Raadspensionaris van de Bataafse Republiek, Rutger Jan Schimmelpenninck. Toen in 1806 het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon tot stand kwam, werd deze garde de Garde van de Koning.
In 1806 leverden de Napoleontische legers in Duitsland slag met toen verbonden Pruisen en Russen. Een leger onder de koning van Holland, waaronder de Koninklijke Garde met Kuyck, werd naar Hannover gezonden. Uiteindelijk zouden de schermutselingen uit deze periode leiden tot de Vrede van Tilsit (25 juni 1807), die nadelig voor Pruisen was. Het moest bijvoorbeeld grote delen van Hannover afstaan aan het nieuwe Koninkrijk Westfalen onder Napoleons broer Jérôme.
In 1806 woonde het echtpaar Kuyck-Reyers in ’s-Gravenhage, later in Utrecht, waar in 1808 en 1810 nog twee zoons geboren werden. In september 1809 werd Kuyck bevorderd tot kapitein.
In 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij Frankrijk. De Garde van de Koning ging nu op in de Garde van de Keizer van Frankrijk en marcheerde in 22 dagen van Amsterdam naar Parijs. De Garde werd te Versailles gelegerd en op 2 september aan de keizer ‘gepresenteerd’.
Met de Keizerlijke Garde als onderdeel van de Grande Armée nam Kuyck onder meer deel aan de veldtocht in Rusland (1812), tot aan Moskou toe (hij liep!). Het moet de meest indrukwekkende episode uit zijn leven geweest zijn. Op de heenweg werden hem in Vilnius (Litouwen) door Napoleon zelf de versierselen behorend bij het Legioen van Eer uitgereikt. Zijn eerdergenoemde kleinzoon schrijft hierover onder meer het volgende: “Het weder was gedurende den marsch drukkend warm geweest waardoor de troepen veel geleden hadden. Vooral de sterfte aan paarden was verbazend groot. In Wilna (Vilnius) aangekomen inspecteerde de Keizer op den 8e Juli aldaar de garde en deelde verschillende Kruizen van het Legioen van Eer uit.” Op zijn dienststaat worden van deze veldtocht specifiek vermeld de ‘bataille op Moskowa’, de ‘affaire van Krasnoi’ en de ‘passage van de Berezina’. De eerste wordt tegenwoordig gewoonlijk aangeduid als de slag bij Borodino (7 september 1812). Deze had plaats op de heenweg bij het dorp Borodino, ten westen van Moskou aan de Moskwa-rivier. Het leger van Napoleon stond hier tegenover een groot Russisch leger onder leiding van generaal Michail Koetoezov. Het werd een van de bloedigste eendaagse veldslagen uit de geschiedenis. Zelfs de laagste schattingen gaan uit van bijna 70.000 slachtoffers. Deze vreselijke slag heeft Kuyck vermoedelijk van enige afstand beleefd. Napoleon had namelijk besloten om de Keizerlijke Garde pas bij de voor de tweede dag verwachte gevechten in te zetten. Koetoezov koos toen evenwel voor een tactische terugtrekking. Hierdoor kwam overigens wel de weg naar Moskou vrij te liggen. Op 14 september vond de intocht plaats. Het regiment van Kuyck werd er in een klooster binnen de muren van het Kremlin ondergebracht. Na vijf weken werd tot de terugtocht besloten. Goed bevoorraad werd begonnen aan wat een vreselijke tocht zou worden. Vermoeidheid, kou en vijandelijke aanvallen eisten een grote tol. Van 14 tot 18 november vonden bij Krasnoi gevechten plaats tussen het terugtrekkende Franse leger en het Russische. De Fransen verloren. In totaal waren er opnieuw tienduizenden doden en gewonden te betreuren. Het 3e Hollandse garderegiment – toch al geslonken tot 400 man – werd op het kerkhof van Uvarovo, dat het bezet had, vernietigd. Kuyck behoorde tot de 36 overlevenden.
De laatste gevechten op Russische bodem vonden tussen 26 en 29 november plaats bij de rivier de Berezina. Napoleon had gedacht de bevroren rivier over te kunnen trekken. Dit bleek echter onmogelijk. Het Franse leger leed er – in de rug aangevallen – grote verliezen. Inmiddels bouwden pontonniers twee bruggen zodat de restanten van het vluchtende leger konden ontsnappen.
Uiteindelijk zou slechts een fractie van de (ooit) Grande Armée terugkeren. Van de 15.000 Nederlandse militairen die aan deze veldtocht deelnamen, overleefden slechts enkele honderden. Kuyck was een van hen. Ondanks alle verliezen was Napoleon nog niet definitief verslagen.
In februari 1813 wordt Kuyck aangeduid als ‘Kapitein der Oude Garde met rang van Chef de bataillon in de Linie’. In datzelfde jaar bevond hij zich in Polen en Duitsland. Dit maakt het aannemelijk dat hij ook nog deelnam aan de Volkerenslag bij Leipzig (16 tot 19 oktober), die Napoleon bijna de genadeslag gaf. Napoleon vocht in Frankrijk nog door, tot hij op 6 april 1814 gedwongen werd afstand te doen van de Franse troon. Van Kuyck wordt dan ook vermeld dat hij in 1814 in Frankrijk was; hij bleef zijn eed aan de keizer trouw.
Nadat Napoleon verslagen was, trad Kuyck in de zomer van 1814 in dienst van het Nederlandse leger als kapitein (met de rang van majoor) bij het 16e bataljon van Linie en per 12 oktober als luitenant-kolonel bij de ‘Belgische armée’. Op 18 juni 1815 stond hij tijdens de Slag bij Waterloo tegenover zijn voormalige keizer. Na de door Napoleon verloren slag trok Kuyck met een leger onder leiding van Prins Frederik naar Noord-Frankrijk. Ze bezetten enige plaatsen, waaronder Valenciennes. Hun militaire activiteiten beëindigden ze pas een maand later, toen uit Parijs bericht ontvangen was dat Lodewijk XVIII de troon opnieuw bestegen had.
Begin oktober 1815 vond een herindeling plaats van het Nederlandse leger. Bij die gelegenheid werd Kuyck benoemd tot 2e kolonel bij de 13e Afdeling Infanterie. Deze afdeling werd gelegerd te Nijmegen. Na aankomst van de troepen werden de officieren aan Kuyck voorgesteld “en met welwillendheid en op vriendelijken toon door dezen ontvangen en toegesproken, ofschoon men het hem kon aanzien dat hij van nature ernstig was gestemd.” Door een van zijn toenmalige ondergeschikten wordt hij omschreven als: “bedaard, kalm, rustig, ernstig en toch beleefd in zijn geheele voorkomen, het bleek weldra, dat hij volkomen op de hoogte was van zijn vak en al de vereischte capaciteiten had om een troep behoorlijk te doen marscheeren [...] en daarenboven was hij niet alleen een goed theorist en practicus in de wapenhandel, maar tevens een uitmuntend administrateur.” In het voorjaar van 1819 werd de afdeling van Kuyck overgeplaatst naar Arnhem. Ze werd er gelegerd in de ‘kazerne op den wal’. Een jaar later werd hij bevorderd tot kolonel. In 1819 jaar werd Kuyck benoemd tot ridder der 4e klasse in de Militaire Willemsorde.
Was Wouter Kuyck in zijn familie de eerste die koos voor een militaire carrière, zoons en kleinzoons van hem deden het ook. Zo werd hij als het ware de stamvader van een geslacht van militairen.
Wouter Kuyck overleed in 1826. Dit overlijden kwam totaal onverwacht. Op zondag 6 augustus van dat jaar namelijk opende de Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij een nieuwe bootverbinding tussen Arnhem en Rotterdam. Dit gebeurde met een feestelijke tocht van Arnhem naar Nijmegen en vice versa. Tal van hoogwaardigheidsbekleders waren aan boord van het radarschip dat de dienst zou gaan onderhouden. Aan boord ook kolonel Kuyck, z’n vrouw en een van zijn dochters. Toen men om vier uur bij Arnhem terug was, werd besloten nog een stukje door te varen. En zo kon het gebeuren dat men voorbijvoer aan het landgoed Hulkestein, dat toen bewoond werd door de 47-jarige weduwe van de twee maanden eerder overleden Jhr. Johan Brantsen en haar twee jonge kinderen. Met een heel gezelschap stonden ze te kijken. Ook werden vanuit de tuin saluutschoten afgevuurd. Aan boord van het schip besloot men een sloep te strijken om de weduwe Brantsen en een deel van haar gezelschap (waaronder behalve haar twee kinderen ook twee kinderen van de toenmalige burgemeester Weerts) aan boord te halen. De sloep werd onder meer geroeid door Wouter Kuyck. Op de terugweg, vlak bij de stoomboot, gebeurde een ramp: de sloep sloeg om en bijna alle opvarenden verdronken. Hieronder ook Kuyck, de weduwe Brantsen en haar kinderen en de kinderen van burgemeester Weerts. Mevrouw Brantsen schijnt nog lang zichtbaar geweest te zijn: ze dreef op haar hoepelrok!
Kuycks lichaam werd pas drie dagen later gevonden. Hij werd begraven op de toenmalige Coehoornbegraafplaats. De officieren van zijn infanterieafdeling richtten ‘uit hoogachting’ een zuil boven zijn graf op. Toen deze begraafplaats in 1932 geruimd werd, is deze zuil overgebracht naar de begraafplaats Moscowa. En daar staat hij nog steeds.