Willem Jacob Geertsema werd geboren in een bankiersfamilie. Zijn vader was lid van de bankiersfirma Geertsema, Feith en Co. te Groningen en lid van de hoofddirectie van de Rotterdamse Bankvereniging. Bovendien stamde hij uit een familie met een grote bestuurstraditie. Zijn moeder was een nicht (oomzegger) van P. Drooglever Fortuyn, Tweede en Eerste Kamerlid en burgemeester van Rotterdam.
Willem Jacob volgde van 1924 tot 1930 lager onderwijs aan ‘Instituut Wolters’ in ’s-Gravenhage en van 1930 tot 1937 middelbaar onderwijs (gymnasium-a). Van 1937 tot 1947 studeerde hij rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden. Van 1945 tot 1946 was hij praeses van het Leids Studentencorps en voorzitter van de Nederlandse Studentenraad. Van 1947 tot 1953 was hij repetitor voor burgerlijk recht in Leiden, waarmee hij studenten klaarstoomde voor examens en tentamens.
De liberale politicus Willem Jacob Geertsema genoot in zijn lange politiek-bestuurlijke loopbaan vooral bekendheid onder de koosnaam Molly, die dateert uit de Leidse studentenperiode. Bij velen leeft hij nog steeds voort vanwege de herinnering aan zijn wat geaffecteerde tongval en verdragende stemgeluid, dat ook zonder microfoon boven dat van anderen uitsteeg en dat hem bij journalisten de bijnaam ‘de verschrikkelijke schreeuwman’ opleverde.
Geertsema heeft binnen de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, waarvan hij vanaf de oprichting op 24 januari 1948 lid was (daarvoor was hij van 1947 tot 24 januari 1948 lid van de – toen opgeheven – Partij van de Vrijheid), jarenlang een vooraanstaande rol gespeeld. Zijn politieke loopbaan begon in de gemeenteraad van Leiden, waar hij van augustus 1950 tot 3 maart 1953 deel uitmaakte van de liberale fractie. Op 1 maart 1953 werd hij benoemd tot burgemeester van Warffum, welk ambt hij ruim vier jaar zou bekleden. Per 1 mei 1957 verhuisde hij naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken in ’s-Gravenhage. Daar was hij tot maart 1959 hoofd van de afdeling Algemene Zaken Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. In deze periode werd hij gekozen tot lid van de gemeenteraad van ’sGravenhage, waar hij van 2 september 1958 tot 1 april 1961 een zetel innam. Op 20 maart 1959 zette Geertsema de eerste schreden in de Tweede Kamer, waarvan hij tot 6 juli 1971 lid was. Dit Kamerlidmaatschap combineerde hij een groot aantal jaren met het burgemeesterschap van Wassenaar. In deze gemeente droeg hij van 1 april 1961 tot 16 januari 1971 de ambtsketen.
De politieke ster van Geertsema steeg toen hij van 14 juli 1963 tot 11 maart 1966 de VVD-fractie in de Tweede Kamer aanvoerde. Aansluitend was hij ruim 3,5 jaar vice-fractievoorzitter om vervolgens van 1 oktober 1969 tot 6 juli 1971 opnieuw de voorzittershamer van de liberale fractie te hanteren. In deze laatste periode was hij ook de politiek leider van de VVD en lijsttrekker bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1971.
Aansluitend op de verkiezingen verruilde Geertsema op 6 juli 1971 de Kamerbankjes voor een ministerszetel in het kabinet-Biesheuvel. Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn overgrootvader J.H. Geertsema, die een zelfde functie bekleedde. Hij beheerde in zowel het eerste kabinet-Biesheuvel (6 juli 1971-8 augustus 1972) als het tweede kabinet-Biesheuvel (9 augustus 1972-11 mei 1973) de portefeuille van minister van Binnenlandse Zaken en was tevens tweede vice-premier. Van 1 januari tot 11 mei 1973 was Geertsema ook belast met de coördinatie van aangelegenheden van Suriname en de Nederlandse Antillen.
Na zijn ministerschap keerde Geertsema nog voor twee korte perioden terug in de Tweede Kamer: van 7 februari 1973 tot 5 mei 1973 en van 28 mei 1973 tot 8 november 1973. Al in de loop van 1972 was duidelijk geworden dat het partijleiderschap binnen de VVD zou overgaan van Geertsema op Wiegel. Volgens partijgenoot H.J.L. Vonhoff durfde Geertsema het gevecht daarover met Wiegel niet aan. “Hij had zijn kompas al op de functie van Commissaris van de Koningin in Gelderland gezet”, aldus Vonhoff.
Per 1 december 1973 werd Geertsema inderdaad benoemd tot Commissaris van de Koningin in de provincie Gelderland. Hij bleef in het Arnhemse Provinciehuis tot zijn pensionering (1 november 1983). Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd was geen belemmering om nog bijna vier jaar een zetel in te nemen in de Eerste Kamer der Staten-Generaal (van 13 september 1983 tot 23 juni 1987).
Door zijn imposante verschijning, doorgaans in ‘driedelig grijs’, in combinatie met de zware stem, was Geertsema voor velen het prototype van een liberaal, conservatief politicus en staatsman. Binnen de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie opereerde Geertsema echter vaak op de linkervleugel, met name door zijn stellingname voor samenwerking met de Partij van de Arbeid en voor gelijke rechten van homoseksuelen.
Bij zijn overlijden, in juni 1991, kwalificeerde de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de latere fractievoorzitter van de VVD mr. J.J. van Aartsen Geertsema “als een klassieke liberaal, wiens liberalisme herkenbaar is in de grondslagen van de VVD.” Zijn interesse en bevlogenheid lagen op het vlak van bestuur, staatsrecht en immateriële vraagstukken. “Voor de financieel-economische kant van het beleid was zijn belangstelling niet groot”, aldus Van Aartsen in de necrologie.
In de tweede helft van de jaren ’60 speelde Geertsema een vooraanstaande rol in de ‘richtingenstrijd’ binnen de VVD. Nadat de vrijzinnig democraat prof. Oud (voorzitter van de Tweede Kamerfractie en partijvoorzitter) van het politieke toneel was verdwenen, werd Geertsema binnen de partij de grote tegenstrever van de zeer conservatieve Harm van Riel (toenmalig voorzitter van de Eerste Kamerfractie en vice-partijvoorzitter). De richtingenstrijd werd vernoemd naar de twee hoofdpersonen: de conservatieve lijn heette ‘Van Rielisme’, de liberale lijn ‘Geertsemanie’. Volgens Van Aartsen is het aan Geertsema te danken dat de VVD in de turbulente jaren ’60 niet uiteenviel in elkaar bekampende liberale segmenten.
Geertsema’s ministersperiode was voor Gelderland onder meer van belang omdat hij een wet tot stand bracht waarbij de gemeente Ermelo werd gesplitst in twee afzonderlijke gemeenten: Ermelo en Nunspeet.
De Gelderse periode van Geertsema werd gekenmerkt door politiek-maatschappelijke reuring, waaronder acties van krakers in onder andere Nijmegen, de ontruiming van een Zuidmoluks woonoord in Vaassen en rellen rond de kernenergiecentrale in Dodewaard. Geertsema kreeg hier als Commissaris van de Koningin direct of indirect mee te maken.
In zijn ambtsperiode heeft Geertsema in totaal 78 aanbevelingen gedaan voor het burgemeesterschap van Gelderse gemeenten. Met de regelmaat van de klok bezocht hij de Gelderse gemeenten. In 1974 heeft hij zelfs alle, destijds 105, gemeenten bezocht. “In die periode veranderde er heel veel in Gelderland: in de stijl van besturen, in de vorm van het leggen van contacten en in het openbreken van gesloten en besloten bestuursbijeenkomsten”, zo memoreerde mevrouw M.E.Ch.E. Nagel-Cornelissen als woordvoerder van de Staten bij Geertsema’s afscheid. Volgens haar was openbaarheid Geertsema als het ware op het lijf geschreven en had hij een sterk ontwikkeld gevoel voor publiciteit en public relations. “In u hebben het burgemeesterschap, het ministerschap, het ambt van Commissaris van de Koningin, de senator en dé liberale politicus – letterlijk en figuurlijk op unieke wijze vorm en gestalte gekregen”, aldus mevrouw Nagel.
In dezelfde bijzondere Statenvergadering werd het functioneren van Geertsema ook getypeerd door minister mr. J.G. Rietkerk van Binnenlandse Zaken, die de Gelderse Commissaris van de Koningin uitluidde met de woorden: “Hij deed dat op zijn eigen markante manier … [sic]. Ik zou u veel kunnen zeggen over zijn consequente staatsrechtelijke opvattingen, over zijn strijd tegen discriminatie, over zijn democratische gezindheid en over zijn, volgens sommigen wel zeer ver gaande, bereidheid tot openheid.” In een speciale uitgave van het personeelsblad van de provincie Gelderland werd Geertsema bij zijn afscheid betiteld als ‘een provinciaal bestuurder met nationale allure’. De redactie van het Mispelblad schrijft: “De meesten van ‘zijn’ ambtenaren kenden hun hoogste chef eigenlijk beter als bekende Nederlander, regelmatig in de ether of op de buis, dan uit de werksituatie van alledag. Toch spraken ze vaak over hem als ‘Molly’, daarmede enerzijds een vertrouwelijkheid suggererend die niet bestond en anderzijds aangevend dat de persoon Geertsema hen niettemin niet geheel en al koud liet.” Als Commissaris van de Koningin in Gelderland woonden Geertsema en zijn echtgenote op kasteel Middachten in De Steeg. Als geschenk van de provincie Gelderland kreeg de vertrekkende Commissaris een bedrag van ƒ 200.000 ten behoeve van de Stichting Kasteeltuin Middachten 1983 voor de renovatie van de kasteeltuin. In 1984 verhuisde Geertsema van Gelderland naar Wassenaar, waar hij eerder al had gewoond.
Typerend voor de persoon en de persoonlijkheid van Geertsema is, dat hij binnen politiek Den Haag maar ook later in de Staten van Gelderland bekendstond als een workaholic, die lange werkdagen van gemiddeld achttien uur niet schuwde. Ook is in de Haagse wandelgangen nog steeds de anekdote te beluisteren dat Geertsema wekelijks veel gesprekken voerde met ‘een doorsnee van de bevolking in de sauna op de Mauritskade in Den Haag’ om zodoende contact en voeling met ‘het gewone volk’ te houden.