“Een Pallandt werkt niet.” Dat was het adagium dat van jongs af aan leden van de familie Van Pallandt werd meegegeven. Dat nam niet weg dat het vervullen van ambtelijke en politieke functies in het openbaar bestuur gezien werd als een vanzelfsprekendheid. Zo vervulden vader en grootvader, maar ook andere familieleden Van Pallandt velerlei bestuurlijke functies, waarbij het burgemeesterschap, wethoudersfuncties en het lidmaatschap van Provinciale Staten favoriet waren. Rein van Pallandt deed aan die gewoonte in beperkte mate mee – zo was hij gemeenteraadslid en wethouder van Hummelo en Keppel –, maar zijn interesse richtte zich meer op een nieuw fenomeen: namelijk sport. Sport was in die tijd nog vrijwel uitsluitend een bezigheid van de elite, die tijd, geld en gelegenheid had om zich daarmee bezig te houden. Zijn vader, zelf op het sportieve vlak bestuurlijk actief, zal die belangstelling zeker gestimuleerd hebben. In 1895 behoorde hij tot de oprichters van de Rosendaelsche Golf Club, waarvan hij de eerste secretaris-penningmeester werd. Als actief sportbeoefenaar raakte ook zoon Rein meer en meer betrokken bij het besturen van sportverenigingen.
Reinhard groeide op in Rozendaal, vlakbij het kasteel waar zijn grootouders woonden. Hij werd verzorgd door een Engelse kinderjuffrouw, Harriet Susan, die kort na zijn geboorte in dienst van de familie was gekomen. Vermoedelijk kreeg hij aanvankelijk thuis privé-onderwijs, maar toen Rein een jaar of twaalf was, ging hij naar het ‘Instituut voor Jongeheeren’ in het nabij gelegen Velp, een (kost)school die onder leiding stond van F.J. Jonkheer. In die omgeving kwam Rein van Pallandt vermoedelijk voor het eerst met sport in aanraking. Op 3 maart 1901 werd door een aantal leerlingen van die school de Velpsche Voetbalvereniging en Atletiekclub Olympia (later: VVO) opgericht. Als jongste oprichter werd ene R. van Pallandt vermeld – hij was toen net dertien jaar. De belangrijke rol van de familie van Pallandt voor VVO blijkt hieruit dat zijn vader om niet een oefenterrein ter beschikking van de nieuwe club stelde en dat er als clubkleuren gekozen werd voor geel-zwart, de Van Pallandtkleuren.
Een jaar later, in september 1902, verliet Rein het ouderlijk huis in Rozendaal en ging mee naar Dordrecht met zijn leraar Jonkheer, die daar benoemd was tot arrondissementsschoolopziener. Hij woonde bij hem in huis en werd lid van de Dordtsche Football Club (DFC).
Na drie jaar verblijf in Dordrecht keerde hij in 1905 terug naar huis en werd direct weer lid van een voetbalclub, nu van het Arnhemse Vitesse. Daar speelde hij enkele jaren met groot succes, want hij maakte aan de lopende band doelpunten. Ook zijn broers waren lid van Vitesse. Het is aan de familie van Pallandt te danken dat Vitesse een van de eerste clubs in het land was, waarvan alle spelers uniform gekleed waren. Het ligt voor de hand dat de jerseys die ter beschikking gesteld werden wederom geel en zwart geblokt waren. Dat verklaart tevens waarom Vitesse ook nu nog geelzwart als clubkleuren heeft, en niet de traditionele Arnhemse kleuren blauw en wit.
Sport speelde in die jaren kennelijk een grote rol in de familie van Pallandt, getuige het feit dat de familie abonnementen had op De Sportkroniek en De Nederlandsche Sport. De belangstelling van Rein gold niet alleen voetbal, maar ook hockey en golf. Zo was hij een van de oprichters van de Velpsche Hockey Club die vanaf 1906 traceerbaar is en werd hij in 1909 secretaris van de Rosendaelsche Golfclub. Tijdens de beoefening van die sporten kwam hij in aanraking met de familie Del Court van Krimpen uit Velp, waarvan de leden ook zeer sportminded waren. Met de jongste zoon en leeftijdgenoot Gerry hockeyde en golfde hij. Binnen die familie vond Rein ook zijn echtgenote, Elisabeth Aldegonda del Court van Krimpen, die een meer dan verdienstelijk golfster was. Op 25 april 1913 traden zij in Rheden in het huwelijk en betrokken huize De Hut in Rozendaal. Daar werden ook drie van hun vier dochters geboren.
Naast zijn betrokkenheid bij deze nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding was Rein in de voetsporen van zijn vader en grootvader actief in de meer traditionele bezigheden van de aristocratie, namelijk de jacht. In 1915 volgde hij zijn vader op als bestuurslid van de afdeling Gelderland van de Nederlandse Jagers Vereniging. Hij was binnen dat bestuur onder andere secretaris en afgevaardigde naar het hoofdbestuur. In 1937 trok hij zich terug.
Zelf sporten en sport- en andere clubs besturen, gaven hem kennelijk voldoening, want we zien hem als secretaris bij de Rosendaelsche Golf Club tot omstreeks 1924; ook in de hockeywereld liet hij zich niet onbetuigd. Met het voetballen bij Vitesse stopte hij omstreeks 1910, hetgeen door zijn teamgenoten zeer betreurd werd, omdat hij een goede en sportieve speler was. Andere sporten – en dan vooral hockey – trokken hem kennelijk meer. In 1915 meldde hij zich samen met zijn zwager Gerry del Court van Krimpen aan bij de in 1911 opgerichte Arnhemsche Hockey Club (AHC); de Velpsche Hockey Club bleek mede door hun vertrek niet levensvatbaar en werd in 1918 opgeheven. En ook bij de AHC werd hij al snel in het bestuur gekozen: in 1921 werd hij voorzitter, als opvolger van jonkheer K.J. van den Brandeler. Hij zou ruim vijftien jaar in functie blijven.
Voor de AHC was hij een van de belangrijkste mensen; als speler – middenvoor of rechtsmidden – was hij een toonbeeld van sportiviteit. Behalve voor de club speelde hij ook in het oostelijk elftal. Als voorzitter leidde hij de club door enige moeilijke jaren. Zijn bestuurlijke kwaliteiten trokken ook landelijk de aandacht en zo werd hij in 1925 bestuurslid van de Nederlandse Hockeybond. Binnen dat bestuur behoorde hij tot degenen die een groot voorstander waren van de invoering van de internationaal erkende, zogenaamde Engelse regels. In Nederland werd namelijk nog gespeeld volgens de ‘Hollandse’ regels, met een grotere en zachtere bal en een stick die aan beide zijden gebruikt mocht worden. Vooral met het oog op de Olympische Spelen die in 1928 in Amsterdam gehouden zouden worden, was het noodzakelijk – wilde Nederland aan het hockey mee kunnen doen – om de internationale regels te gaan hanteren. De kwestie leidde bijna tot een schisma in de hockeywereld; er werden zelfs enige tijd twee competities naast elkaar georganiseerd. Ook in zijn eigen Arnhemsche Hockey Club woedde een hevige strijd tussen de voor- en tegenstanders, en toen de ‘modernen’ wonnen, verliet bijna de helft van de leden de club. Na het succes van het Nederlandse team tijdens de Spelen in Amsterdam – zij werden tweede achter het oppermachtige BritschIndië (het tegenwoordige India) – verdween het geschil bijna vanzelf. Kort daarop, in 1930, werd Rein van Pallandt gekozen tot voorzitter van de Nederlandse Hockeybond, een functie waarin hij zijn vaardigheden ten volle kon etaleren. Als we zijn tijdgenoten mogen geloven, was hij geen echt leiderstype, maar meer een man die door zijn innemend en oprecht optreden met velen een goed contact onderhield: “Hij was de president, de eerste, de voorman onder ons en toch was hij de bescheidenste man in den geheelen bond. Hij, de man van hoogen adel, was de eenvoud en de beminnelijkheid in persoon, wiens eenvoudig woord altijd uit het hart kwam, … voor wie gemis aan sportiviteit iets onbestaanbaars was … en die slechts in vriendschap en harmonie met allen, die met hem in contact kwamen, omgang kon hebben.” Onder zijn voorzitterschap groeide de Bond fors en is het tijdschrift Hockeysport gestart. Uit alles blijkt dat hij enorm genoten heeft van zijn activiteiten voor en in de Hockeybond.
In zijn persoonlijk leven was er ondertussen ook het een en ander gebeurd. In 1924 verhuisde hij met zijn gezin vanuit Rozendaal naar kasteel Keppel te LaagKeppel. Dat kasteel was het voorouderlijk slot van de Van Pallandts, dat aan hem als oudste zoon toekwam. Daar werd in 1925 zijn jongste dochter Elisabeth geboren. Binnen de gemeente Hummelo en Keppel werd Rein – ook weer in het voetspoor van zijn voorvaderen – bestuurlijk actief. In 1927 werd hij namens de Vrijheidsbond in de gemeenteraad gekozen, en werd hij direct ook wethouder. Dat zou hij tot zijn dood blijven. Als kasteelheer zat hij in de besturen van verschillende plaatselijke verenigingen en was hij onder andere opperkerkvoogd van de hervormde gemeenten van Oldenkeppel en Keppel-Binnen.
En ook in Keppel kroop het sportieve bloed waar het niet gaan kon, en was hij – op de achtergrond – de instigator achter de oprichting van de Golfclub ‘Enghuizen’ (later de Keppelse Golfclub) in 1926. Zijn vrouw stelde de eerste wedstrijdbeker voor die nieuwe club ter beschikking. Toch was niet alles rozengeur en maneschijn, want in financiële zin ontstonden problemen, zodanig dat hij in 1936 moest besluiten kasteel Keppel vanwege de hoge kosten te sluiten en met zijn gezin zijn intrek te nemen in hotel ‘de Gouden Leeuw’ er tegenover. In die tijd moeten zich bij hem ook al de eerste symptomen van een ernstige ziekte hebben geopenbaard.
Vanwege die ziekte had Rein van Pallandt zijn voorzitterschap van de Arnhemsche Hockey Club al neer willen leggen, maar hij liet zich toch overhalen aan te blijven om het 25-jarig bestaan in 1936 nog als voorzitter mee te maken. Toen hij een jaar later alsnog terugtrad, werd hij tot erevoorzitter van die club benoemd. Bij de Hockeybond bleef hij echter onverdroten doorgaan; hij leidde als vanouds de bestuursvergaderingen en bezocht nog kort voor zijn dood selectiewedstrijden. Op maandagochtend 28 maart 1938 overleed hij, toch nog onverwacht, te Laag-Keppel; hij was toen vijftig jaar oud.
De bijzetting in het familiegraf in de kerk van HoogKeppel een paar dagen later voltrok zich onder zeer grote belangstelling. Uit alle geledingen van de bevolking was men samengekomen om Rein van Pallandt de laatste eer te bewijzen: naaste familie, zeer vele adellijke, sportieve en jachtvrienden, vertegenwoordigers van sportorganisaties, nuts- en andere bedrijven, kerkelijke organisaties, jachtopzieners, pachters, meerdere burgemeesters, raadsleden en ambtenaren. Zoals een der aanwezigen het achteraf uitdrukte: “Diep onder den indruk verlieten allen, toen de baar het gewelf binnen gedragen en de schat van bloemen en kransen geordend was, den doodenakker, nadat men persoonlijk nog even mevrouw van Pallandt gecondoleerd had. Het was in alle soberheid een indrukwekkende plechtigheid.”