Petronella Voûte groeide op in een Amsterdams zakenmilieu. Gedurende een aantal jaren nam zij de zorg voor de huishouding van enkele ongetrouwde broers op zich, voor wie zij, ondanks een zwakke gezondheid en bescheiden financiële middelen, een sfeer van gezelligheid en huiselijkheid wist te scheppen. Na het huwelijk van haar broers zocht zij naar een nieuwe levensbestemming, naar arbeid die, in verantwoordelijkheid voor haar medemensen, haar leven zou vullen. Zij vond deze in 1846, in welk jaar zij een werkkring als adjunct-directrice van het Utrechtse diaconessenhuis aanvaardde. Al spoedig bleek dat zij, naast verzorgende talenten, organisatorische en leidinggevende capaciteiten bezat. Redenen voor ds. Heldring, die over een uitgebreid netwerk beschikte en een talent had voor het ontdekken van mensen, haar in het najaar van 1847 te vragen als directrice van het door hem opgezette asiel Steenbeek in Zetten, dat op 1 januari 1848 zijn poorten zou openen en prostituees de mogelijkheid van een nieuw geestelijk en maatschappelijk leven wilde bieden. Petronella Voûte stemde toe. Mogelijkerwijs heeft de diepe indruk van een ontmoeting met een prostituee in haar jeugd bij dit besluit een rol gespeeld. In ieder geval was zij van jongs af bewogen door het lot van deze vrouwen.
Op nieuwjaarsdag 1848 begeleidde ds. Heldring haar over het ijs naar het destijds afgelegen dorpje Zetten en juffrouw Voûte begon haar arbeid. Arbeid die niet gemakkelijk was en waarbij van haar als directrice veel werd gevraagd. Het werk op Steenbeek, de voortdurende omgang met vaak ontembare meisjes, eiste heel de mens op en zonder voortdurende zelfverloochening, zonder grote liefde en geduld, was werken hier onmogelijk. Evenzeer nodig was ook het juiste evenwicht tussen zachtheid en vastheid, tussen liefde en strengheid. Zowel als mens als als christen moest de directrice van Steenbeek aan hoge eisen voldoen. Juffrouw Voûte lijkt hieraan te hebben voldaan en Heldring – bij wie als directeur formeel de leiding berustte, maar die aan haar, ook krachtens haar instructie, de dagelijkse leiding volledig had toevertrouwd – roemde haar wijsheid, liefde en zorg, de ernst, ijver en nauwgezetheid waarmee zij haar taak vervulde en noemde haar een door God gegeven parel. In poëtische geloofstaal beschreef hij de door juffrouw Voûte geschapen sfeer op Steenbeek: “Het is daar een tooneel van genade en liefde zooals weinigen ooit op aarde dachten te zullen aanschouwen.” Geen twijfel mogelijk dat Petronella Voûte grote natuurlijke pedagogische gaven bezat.
Het leven van juffrouw Voûte, die intern woonde, was volledig met Steenbeek verweven. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was zij aanwezig. Naast de dagelijkse leiding was zij belast met het houden van de ochtend- en avondsluiting en de wekelijkse catechisatie. Vanzelfsprekend was zij het ook die met nieuwelingen een eerste gesprek voerde. Deze ‘intakegesprekken’ zullen zich niet alleen tot praktische zaken hebben beperkt. Aangenomen mag worden dat juffrouw Voûte de meisjes toen en later heeft gewezen op de noodzaak van innerlijke verandering, op zelfverloochening en overgave aan Christus.
Van de verschijning van juffrouw Voûte, waarvan een scherpzinnige waarnemer het verstandige gezicht, het hoge voorhoofd, de doordringende ogen, de rechte gedecideerde neus, de stevig gesloten enigszins stroeve mond en een vastberaden kin waren opgevallen, ging gezag uit: “Een enkel woord, een enkele blik, een eenvoudige vingerwijzing, het enkele vernemen van haar tred waren doorgaans voldoende om een luid krakeel te doen ophouden, den hevigsten twist te stellen, de opgewondenheid te doen bedaren, de vermetelheid te beteugelen, of de heftigheid der hartstochten te bekoelen.” Tevens wist zij het juiste evenwicht te bewaren tussen spreken en zwijgen, tussen doen en nalaten.
Juffrouw Voûte gaf zo goed als al haar tijd en aandacht aan het asiel en zijn bewoonsters, van wie zij velen tevens nazorg verleende. Haar betrokkenheid ging echter nog verder en uitte zich ook op financieel terrein. Niet alleen dat zij weinig of geen salaris kreeg en in het begin zelfs kostgeld betaalde, zij heeft ook bijna heel haar vermogen aan Steenbeek opgeofferd. Zo maken de bestuursnotulen van 1857 met dankbaarheid melding van haar gift van ƒ 3.000, “een hernieuwd bewijs harer Christelijke sympathie voor eene Inrigting, waaraan zij met zoo veel liefde hare krachten en gaven wijdt.”
Het werk van juffrouw Voûte onder vaak zeer moeilijke meisjes, waarvan velen de eerste beginselen van arbeid en orde moesten worden bijgebracht, was op zich zelf al bijzonder zwaar, maar werd nog extra verzwaard door wantrouwen en afkeer van de buitenwereld, van medechristenen ook. Velen waren er die het werk onder ‘gevallen vrouwen’ voor dames van stand onfatsoenlijk achtten. Juffrouw Voûte liet zich weliswaar niet van haar roeping weerhouden, maar onder de miskenning en soms zelfs laster van alle zijden heeft zij veel geleden. Nooit zou het dochtertje van een intieme vriendin van juffrouw Voûte de tranen vergeten die zij haar had zien huilen; zij had niet geweten dat volwassen mensen zo hevig konden wenen. Eerst langzaamaan verdween deze afwijzende houding en toen in 1877 juffrouw Kruyf juffrouw Voûte opvolgde, werd de post van directrice van Steenbeek als een erepost beschouwd. Maar vele jaren lang had juffrouw Voûte hevig moeten strijden tegen het fatsoen dat haar van alle kanten had aangevallen.
Overigens was er vanaf het begin ook waardering voor het werk van juffrouw Voûte geweest. Anna van Hogendorp (1841-1915), die later samen met Hendrik Pierson een vooraanstaande rol in de prostitutiebestrijding zou spelen, herinnerde zich later nog heel goed hoe zij als zesjarig meisje op een winteravond in 1847, toen juffrouw Voûte aan de vooravond van haar nieuwe taak stond, getuige was geweest van een ernstig gesprek tussen haar moeder en juffrouw Voûte en hoe haar moeder – Marianne Cathérine van Hogendorp-van Hogendorp (1805-1878), die tot de Haagse Réveilkring behoorde en zelf veel voor de armen deed – toen tegen haar had gezegd: “Houd juffrouw Voûte in ere, zij doet een goed werk en heeft er veel voor over.” Woorden die bewaarheid werden.
Ruim 29 jaar lang is Petronella Voûte directrice van Steenbeek geweest. Bijna duizend meisjes heeft zij in deze jaren onder haar hoede gehad. Haar verlangen de mijlpaal van duizend mee te maken, werd echter niet vervuld. Begin 1877 werd zij ernstig ziek. De hartkwaal, waaraan zij al vele jaren leed, bezorgde haar steeds toenemende benauwdheden en op 18 april 1877 overleed zij. Haar graf bevindt zich aan de voet van de Vluchtheuvel, naast dat van Heldring en diens echtgenote.
De bijna legendarisch geworden diacones Petronella Voûte, over wie zowel in geestverwante als meer seculiere geschiedschrijving met veel sympathie wordt gesproken, was de eerste in een reeks vrouwen die Steenbeek en andere Heldringgestichten met inzet van heel hun persoonlijkheid hebben gediend en hun gaven hebben gewijd aan de geestelijke en maatschappelijke redding van verlorenen en zwakken. Terecht is zij een pionierster van de inwendige zending genoemd.