Mien Labberton
1883-1966, Kinderboekenschrijfster
Willemina Gesine Albertine Labberton werd op 6 april 1883 in ’s-Gravenhage geboren als derde kind van Albert Labberton (Gouda 1851-Oosterbeek 1944), onderwijzer, en Gesina Willemina Prud’homme van Reine (Almelo 1846-Oosterbeek 1922). Mien Labberton overleed op 27 maart 1966 in haar woning aan de Talsmalaan in Oosterbeek.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-027.jpg
Portret van Mien Labberton door een anonieme kunstenaar (tekening: particuliere collectie)

In 1880 verhuisde het christelijke onderwijzersgezin Labberton uit Ameide met twee zoons naar ’s-Gravenhage, waar de vader een betrekking had aanvaard als hoofd van de gemeentelijke lagere school aan de Van Merlenstraat. Op deze school zou de jonge Ferdinand Bordewijk (1884-1965) de pen leren hanteren. In april 1883 werd de geboorte gevierd van dochter Mien. Haar broers, die in 1877 en 1879 waren geboren, zouden rechten gaan studeren en de oudste, Johan Hendrik, maakte onder het pseudoniem Theo van Ameide naam als filosofisch dichter. Mien doorliep de HBS voor meisjes aan de Laan in ’s-Gravenhage en bekwaamde zich daarna verder in de moderne talen. Ze behaalde de lo-akten Frans, Duits en Engels. Enige tijd gaf ze les aan verschillende scholen, maar omdat ze zich niet goed kon vinden in het daar toegepaste klassikale systeem, nam ze ontslag om privélessen te geven aan kinderen met leerproblemen. Zodoende kon ze hen voorbereiden op het middelbaar onderwijs. Toen vader Labberton in 1907 met pensioen ging, verhuisde het gezin naar Oosterbeek.

Toen het dochtertje van haar jongste broer Herman Cornelis, die na een scheiding hertrouwd was, niet goed overweg bleek te kunnen met haar stiefmoeder, bood Mien aan de opvoeding van het kind op zich te nemen. De zesjarige Wil kwam in september 1912 naar Oosterbeek en zou tot haar achttiende bij haar tante en grootouders aan de Benedendorpsweg 92 blijven wonen. Misschien was de zorg voor haar nichtje wel de reden dat Mien pas in 1920 debuteerde met een feuilleton in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Een Utrechtse uitgever toonde belangstelling, wat resulteerde in de uitgave van Kinderstemmen en Schemeringen, respectievelijk uitgebracht in 1924 en 1925. Ze legde zich toe op het schrijven van verhalen voor kinderen waarin bijbelse boodschappen centraal stonden. Mien was lid van de Nederlands-hervormde gemeente net als haar moeder, maar haar vader was de meer vrijzinnige Remonstrantse richting toegedaan.

Op de vraag wanneer in haar ogen een kinderboek geslaagd was, antwoordde ze in een interview dat het genre moest voldoen aan drie criteria. Allereerst moest de lectuur kennisverruimend zijn en innerlijk verdiepend en verrijkend. Op de tweede plaats moest ze in een goede stijl en in zuivere taal geschreven zijn en ten slotte moest ze boeien en onderwerpen behandelen die binnen de ‘goede’ belangstellingssferen lagen. In haar geval kwam dat dan vooral neer op christelijke beginselen en liefde voor de natuur. Ze putte zich uit in het nauwkeurig beschrijven van flora en fauna en ze was een groot dierenliefhebber. De Vereniging tot Bescherming van Dieren kende haar zelfs een eremedaille toe. Het is daarom niet toevallig dat de Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij haar vroeg de bestseller over een natuurkind, The yearling (1938) van de Amerikaanse schrijfster Marjorie Kinnan Rawlings, te vertalen. Het boek verscheen onder de titel Jody en het hertejong met tekeningen van Anton Pieck.

Wat de reden precies is geweest, is niet bekend, maar kort na het overlijden van haar moeder in 1922 zegde ze haar lidmaatschap van de Hervormde Kerk op om zich in 1924 bij de Remonstrantse kring van haar vader in Oosterbeek aan te sluiten. Tot haar dood zou zij buitengewoon actief zijn voor dit kerkgenootschap.

Van haar verhalen en gedichtjes voor kinderen werd het hoogtepunt gevormd door Een jaar bij de familie De Bloeme; een boek tot religieuze inwijding voor kinderen van 7-12 jaar, dat in 1930 verscheen. De daarin voorkomende liederen zijn op muziek gezet door Eveline Sypkens, die inmiddels haar huisgenote was geworden. Zij was vijf jaar jonger dan Mien en zou nog veel vaker muziek componeren bij de kinderliedjes die haar vriendin bedacht. In het boek beschrijft Mien haar eigen gelovige milieu en ook in de woonomgeving is die van haarzelf te herkennen. Elk hoofdstuk behandelt een thema, dat vader of moeder in de vorm van een verhaal vertelt in samenhang met een fragment uit de Bijbel. De bedoeling was op die manier jonge kinderen met de Bijbel vertrouwd te maken.

In 1924 was Mien toegetreden tot de redactie van ‘De Merel’, een bijlage voor de jeugd bij Het Kind, een veertiendaags tijdschrift voor ouders en opvoeders, uitgegeven bij Ploegsma in Zeist. Enthousiast vulde ze de kolommen van het blad totdat het in 1941 door de bezetter werd opgeheven. In haar productiefste jaren, van 1930 tot 1940, schreef ze driekwart van haar hele oeuvre. Verder gaf ze cursussen en lezingen voor huisvrouwen aan de Volksuniversiteit. De zwaarste periode in haar leven was ongetwijfeld die van de Duitse bezetting met alle gevolgen van dien. In mei 1944 stierf haar vader op 94-jarige leeftijd. In september van datzelfde jaar was ze ooggetuige van de Slag om Arnhem. Samen met Eveline moest ze het brandende dorp ontvluchten. In eerste instantie vonden ze onderdak in een boerderijtje aan de Rijnkant, waar ook gedropte Britse militairen zich schuilhielden, later in de oranjerie van Hotel Warnsborn in Arnhem. Toen het ook daar te gevaarlijk werd, zagen ze zich genoodzaakt hun heil te zoeken op de noordelijke Veluwe. De sonnettenbundel Kruisweg die in 1949 verscheen, is de literaire neerslag van die rampzalige tijd. In een van die verzen, opgedragen aan het in puin geschoten Oosterbeek, getuigt de dichteres niettemin van een onwankelbaar geloof: “’t Geloof dat zich van God niet laat vervreemden Dráágt ook in ballingschap het zeer om d’eigen beemden.” Toen de vriendinnen terugkeerden naar de Benedendorpsweg bleek het huis flink beschadigd te zijn door het oorlogsgeweld. In afwachting van de herstelwerkzaamheden zochten ze een ander onderkomen. De gemeentelijke wederopbouwwerkers hadden evenwel andere plannen met het gehavende pand en lieten het zonder voorafgaand overleg met de grond gelijkmaken. Na haar protest bood de gemeente Renkum Mien als compensatie een kavel aan op de Talsmalaan. Daar liet ze een door haar zelf ontworpen huis bouwen, dat ze samen met de componiste in 1951 kon betrekken. In de voorgevel liet ze een stenen reliëf aanbrengen met een afbeelding van Phoenix, de vogel die, net als het geschonden Oosterbeek, uit zijn as was herrezen.

Van 1951 tot 1965 verzorgde Mien Labberton zaterdags de kinderpagina van de Arnhemse Courant. Voor de rubriek ‘Fijn, Zaterdagavond’ schreef ze meer dan zevenhonderd afleveringen. In februari 1954 overleed Eveline Sypkens. In de jaren die volgden ging Miens gezichtsvermogen steeds meer achteruit, wat het schrijven bemoeilijkte. Op haar 80ste verjaardag werd ze voor haar werk gedecoreerd met de Orde van Oranje Nassau. Op haar 82ste deed ze haar laatste bijdrage voor het kinderhoekje van de Arnhemse Courant op de post. Toen ze in 1966 stierf, had ze meer dan veertig boektitels op haar naam staan, verhalen en gedichten. Veel van haar boeken zijn nogal moralistisch en braaf van toon, waardoor ze vroeger uitermate geschikt waren voor gebruik op de zondagsschool. Dat heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen dat de kinderboekenschrijfster Mien Labberton nu vrijwel vergeten is.

Literatuur

  • E. Bakker en E. van Spengler, ‘Leven en werk van Wilhelmina Gezine [sic] Labberton (1883-1966)’, in: Schoutambt en Heerlijkheid 8 (april 1994) nr. 1, 1-24
  • Bronnen

  • Knipselarchief ‘Mien Labberton’ van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (’s-Gravenhage)
  • Rody Chamuleau
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 83-84.