“Ik denk er altijd nog met genoegen aan, hoe ik een dikke vijfentwintig jaar geleden in de Loolaan te Apeldoorn een van de voorlopers van de paddenstoelstudie in ons land, den Heer Kok Ankersmit, ontmoette met een parasolzwam in de hand, die hij werkelijk als parasol gebruikte. De steel was niet veel korter dan de stokken van de tegenwoordige dames-parapluies en de hoed was naar rato.” Deze ontboezeming van bioloog Jac. P. Thijsse, in het Verkadealbum Paddenstoelen uit 1929, tekende een eigenaardige man met een heel specifieke kennis, die hij in dienst heeft gesteld van de samenleving.
Als oudste zoon van de welgestelde Apeldoornse marokijnleerfabrikant Peter Kok Ankersmit werd van Hendrik Jan verwacht dat hij zijn vader zou opvolgen. Daarom stuurde Peter Kok Ankersmit zijn zoon in 1849 naar het Atheneum Illustere in Deventer om farmacie te studeren. Daarna vertrok de jongeman in 1853 voor vijf jaar naar Parijs om praktijkervaring op te doen in de geitenleerbranche. Enkele korte stages in Duitsland volgden, en in 1858 werd hij eigenaar van de kleine looierij tussen de Grift en het Apeldoornse Kanaal, schuin tegenover de haven. Een ideale locatie vanuit ondernemersoogpunt: de Grift zorgde voor de benodigde waterkracht en de eindproducten werden over het kanaal vervoerd. In 1861 trad Hendrik Jan in het huwelijk met Geertruida Arnolda, oudste dochter van Albert Liese, de ontwerper van het oude raadhuis aan het marktplein in Apeldoorn. Bij zijn bedrijf liet Kok Ankersmit een villa bouwen die hij heel toepasselijk ‘Marocco’ noemde. Hij heeft ongeveer tien jaar succesvol leiding gegeven aan de leerlooierij, maar deze in 1868 van de hand gedaan. Intussen was hij agent geworden bij de Haarlemsche Brandverzekering-Maatschappij, destijds een moderne onderneming met een steeds royaler verzekeringspakket.
Tijdens zijn studie werd Kok Ankersmit vooral geboeid door de lessen plantkunde en scheikunde van de bekende botanicus prof. M.J. Cop. Toen werd de basis gelegd voor zijn liefde voor de natuur, die uitgroeide tot een ware passie. Na de colleges ging Kok Ankersmit met zijn botaniseerbus op pad. Vooral het voormalige Beekbergerwoud trok hem aan, want daar vond hij de zeldzaamste planten. Het was een heel waagstuk er rond te scharrelen, want het woud was een drassig oerbos vol verrassingen. Hij begon met het aanleggen van een herbarium dat op den duur vrijwel alle destijds bekende wilde planten omvatte.
Ook in Frankrijk besteedde hij zijn vrije tijd aan zijn hobby. Hij verschafte zich een studentenkaart en kon zodoende gebruik maken van de excursies die de professoren op zondag hielden. Doorgaans deden zo’n veertig jongelui uit allerlei landen eraan mee.
Zijn veldwerk stond op een laag pitje toen hij marokijnleerfabrikant was. Maar tijdens een vergadering van de Nederlandsche Botanische Vereeniging in 1871 werd het vuur opnieuw aangewakkerd. Kok Ankersmits belangstelling ging vooral uit naar wilde planten en paddenstoelen. Hij heeft, getuige het Nederlandsch Kruidkundig Archief, ongeveer honderd voor ons land nieuwe soorten ontdekt en zorgvuldig gedetermineerd. Samen met de botanici Th.H.A.J. Abeleven en C.A.J.A. Oudemans heeft Kok Ankersmit in Nederland de studie van de paddenstoelen van de grond getild, waardoor hij bekendheid kreeg in binnen- en buitenland. Prof. Oudemans maakte er het meeste werk van: hij schreef een handboek dat als leidraad diende voor verder onderzoek. Het drietal moest zich aanvankelijk behelpen met een Frans paddenstoelenboekje; een Nederlands boekje was er niet.
Bij villa Marocco schiep Kok Ankersmit een wilde plantentuin, vol met zeldzame planten. Iedere plantenvriend kreeg daar een rondleiding. Talrijke onderwijsinstellingen voorzag hij geheel belangeloos van deugdelijke collecties planten en zaden, waarmee hij soms maandenlang bezig was.
Solistisch optreden lag Kok Ankersmit niet. Hij was een teamspeler met een open oog voor de uitdagingen van de moderne tijd. Hij nam zitting in tal van aan de Verlichting schatplichtige besturen en commissies, vaak als voorzitter of secretaris. Daarnaast was hij medewerker aan verschillende tijdschriften.
Als vrijmetselaar voelde hij zich thuis bij de vrijzinnig liberale stroming waarvan zowel zijn vader Peter Kok Ankersmit als zijn schoonvader, Albert Liese, voortrekkers waren. In 1887 kwam hij tot zijn voldoening in de gemeenteraad. In het najaar speelde de geruchtmakende kwestie-Smit, waarbij het recht op vrijheid van meningsuiting voor een ambtenaar ter discussie stond. Kok Ankersmit stond in die zaak bijna alleen. Hij koos de kant van HBS-leraar J.M. Smit: in diens socialistisch getinte redevoeringen zag hij geen grond voor ontslag wegens vermeende schade voor de Koninklijke HBS.
Sommige bestuurlijke activiteiten van Kok Ankersmit kunnen in verband gebracht worden met zijn specialisme. Apeldoorn kreeg in 1880 een aparte afdeling van de in 1845 opgerichte Geldersche Maatschappij van Landbouw, in 1883 omgedoopt tot GelderschOverijsselsche Maatschappij van Landbouw. Kok Ankersmit nam het secretariaat van de afdeling Apeldoorn op zich. Mede door zijn toedoen ontwikkelde de maatschappij zich van een elitair herenbolwerk tot de stuwende kracht achter de modernisering van het platteland. Toen de boeren aan het einde van de 19de eeuw het hoofd moesten bieden aan de agrarische crisis, gaf de afdeling Apeldoorn voorlichting over cooperatieve boterfabrieken, voedergewassen en de verzorging van dieren. Ook ging er een landbouwwinterschool van start: jonge boeren kregen scholing in de maanden dat het werk op het land stillag.
Kok Ankersmit was nogal gecharmeerd van de Amsterdamse methode van compostverwerking, bestaande uit beer, afkomstig van het tonnetjesstelsel, vermengd met allerlei organisch stadsafval. De akkerlanden en weidegronden rondom Apeldoorn hadden voortdurend te kampen met een mesttekort; Amsterdam daarentegen had een mestoverschot. Kok Ankersmit heeft geprobeerd vraag en aanbod bij elkaar brengen, maar het gebruik van kunstmest waarmee J.P.G. Moorrees, de voorzitter van de Maatschappij van Landbouw experimenteerde aan weerszijden van de Deventerweg, had meer toekomst. Daarbij vergeleken was compost, vervoerd over grote afstand, een lapmiddel.
Van de in 1872 opgerichte Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde werd in 1883 een Afdeling Apeldoorn en Omstreken opgericht. Kok Ankersmit is bijna twintig jaar voorzitter geweest, en toen hij dat werk noodgedwongen moest neerleggen, kreeg hij in de maand voor zijn dood het erevoorzitterschap aangeboden.
Aan het einde van zijn leven stootte hij delen van zijn verzameling gedroogde geneeskrachtige kruiden af door ze aan het Pharmaceutische Laboratorium bij de Rijksuniversiteit van Leiden te schenken. Ook kreeg Leiden een collectie zaden van onkruidplanten, voorkomende onder allerlei graansoorten. Zijn levenswerk, een herbarium van uitzonderlijke kwaliteit met bovendien 6000 zaden van in Nederland voorkomende planten, stelde Kok Ankersmit veilig door het te legateren aan de Nederlandsche Botanische Vereniging in Leiden.
In de 19de eeuw gaf menigeen hoog op van de beschavende werking die zou uitgaan van de omgang met de natuur. Daarnaast had kennis van de gewassen praktisch nut voor zowel de geneeskunde als de landbouw. Het ontbrak Kok Ankersmit dan ook niet aan belangstelling en waardering: op nationale en internationale tentoonstellingen sleepte hij prijzen in de wacht, maar het meest eervol was de zeldzame erepenning in zilver, hem in 1895 bij Koninklijk Besluit verleend voor zijn wetenschappelijk werk.
In het tijdschrift De Levende Natuur (1900) verbaasde de botanicus E. Heimans zich over de kwiekheid en het enthousiasme van Kok Ankersmit bij het botaniseren op de Eper heide: “Stel u daarbij voor, een klein, vlug oud heertje, dicht bij de zeventig, met zware plantenbus beladen, die als een jongen van zestien springt en klautert, en alleen zoo nu en dan eens gaat zitten met een: ‘Even uitblazen, jongens!’ en dan weer druk aan ’t wijzen en roepen: ‘Hier heb je wat, kom eens kijken, wat een mooi exemplaar van longifolia, je zou hem zoo plukken en meenemen! Zeg, een malaxis van een halven voet lengte!’” Van de Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen in Apeldoorn, waar een plantentuin onder leiding van Kok Ankersmit was aangelegd, kwam de volgende karakteristiek: “En vriendelijk en vrolijk als hij was! De leerlingen gingen wàt graag naar Marocco: eten jelui die bessenboompjes leeg, dan maak ik onderhand een paar dozijn ruikers.”
In de zomer van 1902 ging zijn gezondheid achteruit. Kok Ankersmit maakte er zonder zelfbeklag melding van in een brief (20 september 1902) aan zijn vriend, de Amsterdamse prof. Oudemans. Hij was benauwd en aan huis gebonden. Op 21 december 1902 is hij gestorven. Zijn laatste bijdrage in De Levende Natuur eindigde als volgt: “Men ziet, voortdurend worden nog voor ons land nieuwe planten ontdekt. Moge het zoo voortgaan, maar laat men steeds in gedachte houden, vooral het zeldzame te ontzien, en het niet totaal uit te roeien. Bescherm de inlandsche flora.” Blijkbaar was een reus van een parasolzwam omstreeks 1900 nog geen zeldzame verschijning in Gelderland.