Gradus Kobus was in Winterswijk de plaatselijke voorman van de Communistische Partij Holland (CPH), na 1935 de Communistische Partij van Nederland (CPN). Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1931 en 1935 was hij lijsttrekker voor de CPH/CPN; de communisten verwierven echter geen zetel. Oorspronkelijk was Kobus lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) maar in de jaren ’20 koos hij voor het communisme. Wanneer hij precies lid werd, is niet bekend – alle bescheiden zijn vernietigd. Hij verwachtte dat de communistische partij meer zou doen voor de arbeiders en wel speciaal voor de minst bedeelden onder hen. Daarvoor zette hij zich ook in zijn privéleven in want hij was niet alleen partijman. Hoewel hij als metselaarvoeger een karig inkomen had – als communist werd hij dikwijls op bepaalde karweien geweerd – is van hem bekend dat hij en zijn vrouw op hun huishoudelijke uitgaven spaarden om minder bedeelden te helpen. In het Duitse grensgebied rondom Vreden had hij veel klanten, vooral nadat hij eind 1921 vlak aan de grens in de buurtschap Meddo een bescheiden huis had gebouwd. Kobus beschikte net als veel andere grensbewoners over een grenswinkel, een schuurtje, waarin Duitsers dié producten konden kopen die bij hen schaars of duur waren, zoals koffie, chocolade en sigaretten of tabak. De Duitse klanten moesten maar zien hoe ze hun inkopen clandestien over de grens kregen. Bovendien fungeerde die winkel als contactpunt voor illegale activiteiten.
Door Kobus’ Duitse connecties onderkende hij al snel na 1933 het gevaar van de nazi’s. Hij hielp naar Nederland gevluchte communisten en socialisten, die hier veelal een illegaal bestaan moesten leiden. Dat bracht hem in de eerste plaats in conflict met de Nederlandse overheid, maar ook met de Duitse instanties.
Op zaterdag 22 november 1930 had de plaatselijke afdeling van de CPH in café Flora een propagandabijeenkomst belegd. Spreker was Cees Schalker, een van de voormannen van de landelijke CPH. De communisten in Winterswijk wisten volle zalen te trekken en er waren dan ook zo’n tweehonderd personen. De bedoeling was dat ook Duitse kameraden uit het grensgebied deze avond zouden bijwonen, zoals een zestigtal communisten uit Wezel, die per vrachtauto en deels op de fiets via de grensovergang Barlo-Woold in de late namiddag zouden arriveren.
De gemeentes Aalten en Winterswijk kregen hiervan lucht en de grensovergangen werden door marechaussee en plaatselijke politie afgezet. De politie van Bocholt zou melden wanneer de communisten daar gesignaleerd werden. Om vier uur arriveerde de groep bij de grensovergang. Na overleg met de Inspectie Grensbewaking in ’s-Gravenhage was afgesproken dat alleen diegenen die over een geldig paspoort of een ‘Grenzausweis’ beschikten, twintig Rijksmark bezaten en niet in uniform waren gekleed de grens mochten passeren – het begrip uniform werd ruim geïnterpreteerd. Het gevolg was dat niemand van de groep de grens over mocht. Onder protest, na het ontplooien van een vlag op Duits grondgebied en nadat een meegebrachte muziekgroep enkele liederen had gespeeld, ging de groep weer huiswaarts.
De vergadering in Winterswijk had overigens een kalm verloop. Voorzitter Kobus hekelde alleen het optreden van de politie vanwege het niet toelaten van de Duitse kameraden.
Het was de tijd dat ook in Winterswijk werkverschaffingsprojecten werden opgezet, zoals in de buurtschap Huppel, waar een weg werd verbeterd door werklozen uit Arnhem. Die waren – een man of dertig – ondergebracht in een polderkeet. Zowel in 1931 als in 1932 werd geageerd tegen de slechte huisvesting en de magere vergoeding voor het zware werk. De Arnhemse voorman Brugman sprak de arbeiders op 19 mei 1931 toe en Kobus was daar natuurlijk bij aanwezig evenals bij een volgende actie op 15 januari 1932. Een ludieke actie van de CPH was het beschilderen van de fabrieksschoorsteen van de textielfabriek van Meijerink op de Beuzenes. Er stond geschreven: ‘Kapitalisme, ellende, hongersnood’. Pas in 1934 werd tegen een aantal personen proces-verbaal opgemaakt. De rechter in Zutphen kon hen echter niet vonnissen omdat het sluitende bewijs ontbrak.
In Winterswijk kreeg men al snel met vluchtelingen uit Duitsland te maken. Op 25 april 1933, midden in de nacht, werd vanuit Vreden (Duitsland) gemeld dat een zekere Ratering uit die plaats, een communist, bij Kobus zou verblijven. De Winterswijkse politie stelde onmiddellijk een onderzoek in, maar Ratering werd niet in zijn huis gevonden, noch in de grenswinkel. De politie beloofde de Vredense collega’s hem onmiddellijk te arresteren, wanneer hij daar alsnog verscheen. Hij werd echter niet gevonden.
Dat in Duitsland de jacht op communisten werd verscherpt, bleek op 4 februari 1934 toen twee politiefunctionarissen uit Vreden bij hun collega’s in Winterswijk kwamen. Ze zochten de 22-jarige Jozef Seifert, een communist uit het Ruhrgebied, die uit de gevangenis van Vreden was ontsnapt. Hij zou bij Kobus verblijven. Om half vijf in de morgen deed de Winterswijkse politie een inval bij Kobus. De Duitse politie was daarbij aanwezig. Kobus weigerde hen in eerste instantie binnen te laten, maar nadat burgemeester J.A.R. Bosma was gehaald, werd de toegang tot het huis van Kobus gevorderd. Op de zolder van het schuurtje werd Seifert gevonden. Tegen de middag werd hij door de Duitse politiebeambten meegenomen naar Vreden. Kobus werd door de rechtbank in Zutphen veroordeeld tot een boete van vijftig gulden of twintig dagen hechtenis. Hij had een door de politie gezocht persoon verborgen, die wegens een ‘begaan misdrijf’ gearresteerd diende te worden. Bovendien had hij een Duitse politiebeambte beledigd. Voor Seifert liep de zaak goed af. Hij was kennelijk een Tsjechoslowaak (een niet-Rijksduitser), want in de loop van de zomer werd hij uit Duitsland uitgewezen.
Op de late avond van 11 april 1934 omstreeks elf uur, toen Kobus en zijn vrouw al op bed lagen, werden ze wakker gemaakt door een por met een stok. Vier mannen, van wie enkelen in uniform, stonden in de slaapkamer en vroegen naar Kobus’ schrijfmachine. Deze machine werd gebruikt om propagandamateriaal, dat vanuit Nederland naar Duitsland werd gesmokkeld, te vervaardigen. De schrijfmachine stond echter bij een andere communist in het dorp, bij W. Kruse. Toen bleek dat Kobus de machine niet had, kreeg hij een klap op zijn hoofd en slagen op zijn arm en schouder. De overvallers verlieten daarop het huis, maar namen allerlei zaken mee, waaronder een hoeveelheid Duitse vlugschriften, letters uit een drukkast, een fototoestel, een bedrag aan geld en vier instrumenten van de Schalmeiengroep, de muziekgroep van de plaatselijke CPH.
De politie was snel ter plaatse met een speurhond. De letters uit de drukkast werden in de richting van de grenswinkel teruggevonden. Van de daders ontbrak elk spoor. Het onderzoek leidde natuurlijk naar Duitsland en de politie van Vreden werd ingeschakeld. Maar ook daar viel geen spoor te ontdekken. De politie vermoedde dat de daders uit het Ruhrgebied kwamen en toen na een maand nog geen resultaat was geboekt, werd de Gestapo uit Recklinghausen ingeschakeld. Een van hen bracht zelfs een bezoek aan Kobus en nam daar de situatie op. De daders werden nooit gevonden. Op 12 april hielden de plaatselijke afdeling van de CPH en het Strijdcomité tegen het Fascisme een protestvergadering ‘tegen de naziaanval op Kobus’.
Ondanks de overval ging Kobus door met zijn werk voor de partij en ten behoeve van de vluchtelingen. Op 14 november 1935 hield de plaatselijke afdeling weer een bijeenkomst in café Flora. Spreker was onder andere H.J. Aldenkamp uit Enschede, een vooraanstaand Twents communist. Het onderwerp was de organisatie van Internationale Roode Hulp. Het doel van deze organisatie was om politieke vluchtelingen uit Duitsland te helpen en te verbergen voor zowel binnenlandse als buitenlandse spionnen. Wanneer ze in Nederland werden gepakt, werden ze uitgeleverd aan Duitsland met alle gevolgen van dien. De bedoeling was om een keten van afdelingen langs de grens op te richten waarin ook Winterswijk een schakel zou vormen. In Enschede bestond al een afdeling van Roode Hulp. Diezelfde avond nog werd besloten zo’n afdeling op te richten. De politie, die bij de vergadering aanwezig was, noteerde onder andere dat de jongste zoon van Kobus, Albert, zich daarvoor als lid opgaf. Dat was genoeg om in het vervolg nog meer dan voordien het huis van Kobus in Meddo in de gaten te houden. Later zou Kobus Aldenkamp, die gevangen was in kamp Amersfoort, ‘redden’ door te ontkennen dat ze elkaar uit vroeger jaren kenden – Aldenhof overleefde de kampen.
Kobus was echter voorzichtiger geworden. Hij en zijn zoon werden niet betrapt, maar zeker is dat diverse personen via Meddo naar Twente zijn gesluisd, waarna ze verder werden geholpen. Voor het transport zorgde een plaatselijk expeditiebedrijf, dat regelmatig textielgoederen van Winterswijk naar Twente transporteerde. Ook kon het zijn dat de vluchteling op de fiets naar Twente gebracht werd, zoals nog in juli 1939 gebeurde, waarbij de jonge Albert Kobus de begeleider was.
De Gestapo was ongetwijfeld op de hoogte van die activiteiten en van het feit dat de plaatselijke communistische afdeling van Winterswijk nauw betrokken was bij de smokkel van antinazi propagandamateriaal. Kobus stond als voorman op de zwarte lijst.
Een paar maanden na de Duitse inval in Nederland werd op 20 juli 1940 door de plaatselijke politie in opdracht van de Commissaris der Koningin een onderzoek ingesteld naar ‘communistische bescheiden’. Ook bij Kobus in Meddo werd huiszoeking gedaan. Er werd communistische lectuur gevonden en de overgebleven instrumenten van de Schalmeiengroep werden eveneens in beslag genomen. Verder was er weinig te vinden. In opdracht van het partijbestuur van de CPN waren bij alle afdelingen alle bescheiden van de partij vernietigd.
Op 1 maart 1941 werd Kobus in opdracht van de Sicherheits Dienst (SD) in Arnhem door de plaatselijke politie gearresteerd; hij werd na een verhoor dezelfde dag weer vrijgelaten. Hij bleef echter op de lijst staan van hen die na de Duitse inval in Rusland in verzekerde bewaring moesten worden gesteld. Zijn vroege verzet tegen de Nederlandse wet wat vluchtelingen betreft en tegen de nazi’s, zowel in binnen- als buitenland, heeft hij met de dood moeten bekopen. Op 25 juni 1941, een paar dagen na de Duitse inval in Rusland, werd Kobus opgepakt, evenals enkele honderden andere communisten. Via kamp Schoorl in Noord-Holland en kamp Amersfoort belandde hij in december 1941 in Neuengamme, waar hij op 22 februari 1942 overleed – op welke manier is niet bekend. Enkele dagen voordat de plaatselijke politie in opdracht van de SD meedeelde dat hij overleden was, schreef hij onder andere, verplicht in het Duits, “Ich bin gesund und munter.”