Over de jeugdjaren van Engelbartus is weinig bekend. Hij groeide op in de binnenstad van Arnhem, in de Nieuwstad, Bentincksteeg en Krommenelleboog. Hij ging er naar de lagere school en leerde vervolgens voor slager. In 1871 werd de toen twintigjarige Knuvelder ingelijfd als milicien van het regiment Vesting Artillerie te Nijmegen. Ruim een jaar later bleek hij werkzaam als ‘sociëteitsbediende’ in het bordeel van Anna Acker (1817-1888) in de Nijmeegse Kabelgas. Anna Acker bezat bordelen in Nijmegen, Arnhem en Deventer. In deze wereld leerde Knuvelder zijn toekomstige vrouw, Margaretha Kallerhoff, kennen. Zij werkte sinds 1869 in verschillende Nijmeegse bordelen, eerst aan de Praalsehof of Proosthof en later in de Kabelgas. Margaretha Kallerhoff was geboren op 15 september 1839 in het Duitse Borgeln, volgens familieoverlevering in een klooster waar ze alle voornamen zou hebben gekregen van de nonnen die haar verzorgden.
Toen Engelbartus ongeveer een jaar in het bordeel van Acker had gewerkt, brak er in Nijmegen een ernstige, dodelijke geslachtsziekte onder militairen uit. Mogelijk was dit de reden dat hij in mei 1873 naar Arnhem vertrok en er zelf een bordeel overnam. Een half jaar later keerde hij terug naar Nijmegen. Met de twaalf jaar oudere Margaretha Kallerhoff vestigde hij zich wederom in het bordeel van Acker. Een jaar later, in oktober 1874, trouwde de katholieke Knuvelder met de lutherse Kallerhoff, die zich naar haar moeder Sofie noemde. Kallerhoff had al twee kinderen: een dochtertje, Emilie, dat in 1865 in het Duitse Paderborn geboren was en een zoon, Ludwig, die op 16 januari 1861 in het Duitse Soest was geboren. Hun verwekkers zijn onbekend.
Getuige vele rechterlijke veroordelingen bezorgde Knuvelder de politie handenvol werk; het ging om vergrijpen als schelden in het openbaar en het los laten lopen van een hond zonder muilkorf. Mogelijk werd hem de grond zo heet onder de voeten dat hij in 1877 met negen publieke vrouwen naar Utrecht toog en daar in een pand ‘Achter de Wal’ het bordeel van Cornelia Jovner overnam. In februari 1878 kwam Knuvelder al weer met zijn vrouwen naar Nijmegen terug en nam voor korte tijd zijn intrek in het bordeel van Hermine Duits aan de Rozemarijngas. Daar begon Knuvelder vervolgens zelf een bordeel en zette zo’n tien tot twintig publieke vrouwen aan het werk. In deze jaren kocht en verkocht hij ook met grote regelmaat huizen en gronden; in de notariële akten werd hij steevast als koopman vermeld.
In de grote Nijmeegse bordelen in de Kabel-, de Rozemarijngas en de Steenstraat werkten op het eind van de 19de eeuw ruim honderd vrouwen. Het werkelijk aantal zal aanzienlijk hoger zijn geweest, want veel vrouwen en jonge meisjes waren niet geregistreerd. De handel in ‘vrouwenvleesch’ tierde welig. Verschillende Nijmeegse en Arnhemse huizen van ontucht fungeerden als transitohuizen voor de grotere bordelen in Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen, Brussel, Londen en Parijs. Knuvelder bezorgde de gemeenteraad veel werk met zijn verzoeken om vergunningen voor zijn bordelen; zo opende hij nog twee bordelen in Nijmegen, een in de Steenstraat naast het oude Besiendershuys en nog een, ‘Den Hoek van Holland’, in de Rozemarijngas, waar ook een van zijn nichtjes, Johanna Kraaijevanger, enige tijd werkte. Zij was de ‘verlaten vrouw van Petrus Knuever of Knuvelder’.
Bij zijn stiefdochter Emilie verwekte Knuvelder in zijn bordeel aan de Steenstraat een kind, dat op 26 juli 1882 te Hatert, mogelijk in een klooster, werd geboren. Het werd als Engelbertus Franciscus Knuvelder ingeschreven in het geboorteregister van de burgerlijke stand. Het was niet de enige vernoeming; één van de publieke vrouwen, Olphertje Wielinga, noemde haar buitenechtelijk kind ook naar de bordeelhouder: Engelbartus. Alles wat het daglicht niet kon verdragen, gebeurde in de Rozemarijngas: moorden, zelfmoorden, vechtpartijen, heling, verkrachting, drankmisbruik, diefstal en vrouwenhandel. Knuvelder zelf werd diverse malen flink bestolen. Ook bleek dat hij regelmatig jonge meisjes, onder wie opvallend veel joodse meisjes, uit Rotterdam, en Duitse meisjes via Venlo kocht om ze later voor veel geld door te verkopen aan de grotere bordelen.
In 1881 breidde Knuvelder zijn activiteiten drastisch uit. In juli van dat jaar verkocht hij het bordeel ‘Den Hoek van Holland’ aan Anna Maria Esters, en begon op de Voerweg een slagerij. Aan de achterzijde van het diepe pand opende Knuvelder wederom een bordeel. Voorbehoedsmiddelen – darmen van geslacht vee – kon hij zelf leveren en zo had hij als bordeelhouder en spekslager dus alles zelf in de hand. Ook in Rotterdam, Breda en Amsterdam opende hij huizen van ontucht, en hij had nu in totaal zo’n 55 publieke vrouwen in dienst.
Tien jaar na haar huwelijk pleegde zijn 44-jarige vrouw Sofie zelfmoord. Met een touw om haar nek sprong ze van een Bredase brug. Begin juni 1885 vluchtten stiefdochter Emilie en de dienstbode Johanna Maria Koppers – “die Knuvelder getracht zoude hebben om haar tot zijn wil te krijgen” – uit zijn bordeel te Breda naar Rotterdam. Emilie was net als haar moeder prostitué geworden. Zij kreeg in de bordelen van Knuvelder te Breda twee kinderen: Johannes Gerhard Ludwig (1884-na 1911) en Maria, die kort na haar geboorte zou overlijden. Later werkte Emilie als prostitué in Rotterdam. Daar wettigde ze in 1896 haar zoon Engelbertus Franciscus Knuvelder.
Na verkoop van zijn Nijmeegse bordelen in 1885, streek Knuvelder in 1887 eerst met enkele vrouwen in Antwerpen neer, vervolgens vestigde hij zich met zo’n vijfentwintig dames van lichte zeden in de Jongeroelensteeg, een zijsteeg van de Kalverstraat, te Amsterdam. Daarna woonde Knuvelder in het logement en verkapt bordeel ‘De Kroon’ in het bekende Amsterdamse hoerenstraatje, de Pieter Jacobszstraat, waar ook zijn nichtje Johanna Kraaijevanger verbleef.
Na een vechtpartij belandde Knuvelder in een Bredase gevangenis en dat was het begin van zijn zwervend bestaan. Hij werd nog gesignaleerd in Arnhem, de Achterhoek, de omgeving van Enschede en in de buurt van Keulen. In een bericht in het Algemeen Politieblad van 13 december 1910 bleek de 59-jarige venter Knuvelder bij verstek veroordeeld tot een geldboete wegens een politieovertreding.
Engelbartus Knuvelder leidde het opgejaagde bestaan van een immer verhuizende bordeelhouder met een leven vol drank, criminaliteit en losse zeden. In zijn tijd liepen er in Nijmegen nog wat andere kleinere souteneurs rond, zoals Dirk Uyen, Arnold Venckens en Leonard Wouters. Maar Knuvelder was als dé grote pooier tamelijk uniek en hij kon gedijen in de garnizoensstad Nijmegen met zijn vele soldaten, boeren, schippers, burgers en buitenlui.