Het is april 1547 als Heinrick van Lengell en ‘Philippus’ van Varick, respectievelijk priester en ‘laicus Utrechtsz gestichtz’, aanwezig zijn bij het verlijden van het testament van Philips’ zuster Margriet en haar man Adolph Bentinck. Philips’ nadrukkelijke lekenstatus en het gezelschap van de priester – waarschijnlijk de toenmalige Didamse slotkapelaan – doen vermoeden dat hij in die tijd in een ‘religieuze omgeving’ verkeerde. Mogelijk hield de kerkelijke vertegenwoordiging verband met de giften die de Apeldoornse parochiekerk krachtens het testament ten deel vielen.
Toen Margriet in 1543 trouwde, zal Philips mogelijk vluchtig kennis hebben gemaakt met Alijdt Bentinck, de jongere zuster van Adolph, die haar oudste zus Fenne in het Maria Magdalenaconvent Then Isendoorn te Zutphen gezelschap hield. Zonder wettige kinderen na te laten, overleed Adolph op 10 januari 1548 en met hem de oudste nog levende zoon van jagermeester Johan Bentinck op Het Loo onder Apeldoorn. Na haar man Zeger van Arnhem acht dochters, maar geen enkele zoon, na te laten, was Adolphs zuster Anna inmiddels ook overleden. Daarmee dreigden de bezittingen van de Bentincks te vererven op de familie Van Arnhem, voor Alijdt blijkbaar reden om het klooster te verlaten en zich in mei 1548 te laten belenen, onder meer met Het Loo. Al kort daarna moet ‘joffer Aeltken’, zoals zij in het klooster werd genoemd, met Philips in het huwelijk zijn getreden. Door dit dubbelhuwelijk met de Bentincks kregen de Van Varicks een stevige greep op Adolphs nalatenschap, in het bijzonder op Het Loo: Margriet als vruchtgebruikster en Philips als bewindvoerder namens zijn ‘beleende’ vrouw.
Lang heeft het huwelijksgeluk tussen Philips en Alijdt niet geduurd, want in de winter of het vroege voorjaar van 1555 overleed Alijdt met haar boreling Clara in het kraambed. Belangrijk detail daarbij was dat Clara haar moeder, hoe kort ook, overleefde. Had het voornoemde dubbelhuwelijk al dadelijk kwaad bloed gezet bij Zeger van Arnhem, wat uiteindelijk aanleiding werd tot een hooglopend erfrechtelijk conflict was dat Philips zich beschouwde als universeel erfgenaam van zijn dochtertje en aanspraken maakte op haar moeders nalatenschap. Zeger had acht potentiële Bentinckse erfdochters in leven en de aanspraken van zijn zwager vond hij onterecht. Het werd een slepende zaak tussen de aangetrouwde families Van Varick en Van Arnhem, die door tussenkomst van het Hof van Gelderland pas in 1596 tot een vergelijk zou worden gebracht. Bij leven was Alijdt niet alleen vrouwe van de Gelderse lenen Het Loo, de tienden van Engeland te Beekbergen en De Westerhof te Vemde, maar ook van het Keppelse leen De Oosterhof aldaar. Haar dochtertje Clara zou haar leenvolgster zijn geweest en dadelijk na beider overlijden maakte Philips bij beide leenkamers aanspraken op zijn vermeende erfrecht. Aanvankelijk met succes, maar in november 1556 wist Zeger van Arnhem in het bijzonder Het Loo alsnog op zijn naam te brengen.
Waar het gezin Van Varick-Bentinck in 1555 woonde, dus waar Alijdt en Clara zullen zijn overleden, is niet duidelijk; vermoedelijk in Wageningen, waar Philips per 1 augustus van dat jaar schepen werd en twee jaar later voor het eerst burgemeester. Inmiddels was hij beschreven in de Ridderschap van Veluwe. In of vóór 1560 hertrouwde hij met Geertruid de Ru(ij)ter, al in 1548 weduwe van Johan van Hoekelum, dochter van burgemeester Johan de Ru(ij)ter en Sophia van Voorst. Philips bleef burgemeester tot 1559 en werd in 1564 opnieuw gekozen, waarschijnlijk als opvolger van zijn overleden schoonvader, die hem al in 1563 als zijn waarnemer had aangewezen. 1567 was Philips’ laatste jaar als lid van het stadsbestuur. Eerder, in 1560, moet hij medeverantwoordelijk zijn geweest voor het besluit de stadssleutels te weigeren aan Frederik Torck, de nieuwe drost op het kasteel, een besluit dat de stad op een openlijke confrontatie met landvoogdes Margaretha van Parma kwam te staan. In het jaar 1555 van Philips’ bestuurlijk aantreden in Wageningen had het kasteel nog een ingrijpende verbouwing ondergaan. Philips van Varick was, waarschijnlijk door zijn huwelijk met Geertruid de Ru(ij)ter, te Wageningen gegoed aan de Rouwenhoofsestraat en aan de Achterstraat; op één van die locaties zal hij hebben gewoond. In de jaren 1569-1572 moest hij te Wageningen procederen over de nalatenschap van zijn kinderloos overleden tweede echtgenote, maar inmiddels had hij op 24 april 1569 op Huis De Nijenbeek onder Voorst zijn derde huwelijkscontract al weer getekend, nu met Anna van Steenbergen, dochter van Karel en Geertruid van Renesse.
Na Zeger van Arnhems dood in 1557 werd Elbert van Voorst tot Schoonderbeek († 1611) Philips’ gedreven tegenspeler inzake de kwestie over de nalatenschap van Adolph Bentinck. Elbert was een zoon van Catharina van Honnepel, weduwe van Reiner van Voorst, met wie Zeger van Arnhem in 1543 na de dood van Anna Bentinck was hertrouwd; na zijn huwelijk met Zegers oudste dochter Johanna – zijn stiefzus dus – moet Elbert zich als pleitbezorger voor de familie Van Arnhem en Fenne Bentinck als enige nog levende nazaat van Johan Bentinck hebben gezien. Met de Gelderse en Keppelse lenen als hoofdinzet trok hij in 1561 tegen zijn aangetrouwde oom Philips ten strijde. Na het overlijden in 1572 van vruchtgebruikster Margriet van Varick – zij was intussen nog tweemaal getrouwd geweest – wist het Hof van Gelderland, dat om bemiddeling was gevraagd, op 10 januari 1573 – erflater Adolph Bentinck was die dag op de kop af 25 jaar dood! – een compromis te bewerkstelligen, waarbij Het Loo en de Westerhof aan de familie Van Voorst Van Arnhem zouden toevallen en Philips cum suis zich met De Oosterhof en de tienden van Engeland tevreden moesten stellen. Als gevolg van de oorlogssituatie in die jaren leidde het compromis slechts tot een status quo; een definitieve regeling zou op zich laten wachten tot 1596 toen inmiddels Philips’oomzegger, Goossen van Varick Corneliszoon, de belangen van de familie Varick verdedigde.
Anders dan zijn broer Goossen, markgraaf van Antwerpen, die in november 1576 het leven liet in de Spaanse Furie, overleed Philips van Varick rustig thuis aan het Sint-Walburgiskerkhof te Arnhem. Daar, in de keuken, noteerde Johan van Narden, geestelijke van het bisdom Utrecht en openbaar notaris, geadmitteerd door het Hof van Gelderland, tussen 9 en 10 uur in de ochtend van 18 april 1577 Philips’ uiterste wilsbeschikking. Ingevolge hun huwelijksvoorwaarden van 1569 had zijn vrouw Anna van Steenbergen recht op de tienden van Engeland te Beekbergen en het levenslang vruchtgebruik van De Oosterhof te Vemde, van het Bremptgens goed (een leen van de heer van Ooy), van al zijn goederen in de Tieler- en Bommelerwaarden, van een goed De Lange Boom onder Escharen in het land van Cuijk en van zijn aandeel in de onverdeelde erfgoederen onder Ravenstein. Anna kreeg ook àl Philips’ liggende geld en zijn roerende goederen. Hij bedacht zijn neef(je) Goossen Corneliszoon met De Oosterhof als leengoed, zijn zuster Johanna (in het klooster Ter Lee bij Noordwijkerhout) met 500 daalders van 30 stuivers per stuk, zijn neef(je) Jasper van Varick (buitenechtelijke zoon van Philips’ buitenechtelijke broer Peter, gewezen gouverneur van het prinsdom Orange) met 400 daalders en zijn trouwe inwonende dienstmeisje Willemken met 10 daalders.
Naar uit verdere handelingen blijkt moet Philips van Varick uiterlijk op 22 april zijn gestorven. Opmerkelijk is dat de kinderloze Philips zich had ontfermd over zijn neefjes Goossen en Jasper, die het zonder vader moesten stellen, iets waarvoor zijn broer Johan, die zelf kinderen had, blijkbaar minder begrip toonde. Goossen en Jasper zouden, als rekenmeester van Gelderland, respectievelijk als rentmeester van het Nassause domein Veere, overigens goed terechtkomen.
Dat Philips in zijn testament geen gewag maakte van Het Loo is terug te voeren tot het compromis van 10 januari 1573 over de verdeling van Adolph Bentincks nalatenschap, waarbij Het Loo aan de Van Arnhems zou komen. Had Philips, wat Het Loo betreft, zich blijkbaar gewonnen gegeven, zijn broer Johan, die zich als Philips’ erfgenaam beschouwde, had een andere interpretatie van het compromis. Dadelijk nadat Philips’ weduwe, Anna van Steenbergen, en de familie Van Varick het op 15 juli eens waren geworden over haar recht van vruchtgebruik van de nagelaten goederen, haastte hij zich naar de Gelderse leenkamer om Het Loo op zijn naam te laten zetten. Het geschil over de nalatenschap van Adolph Bentinck zou zich voortslepen tot uiteindelijk in 1596 het definitieve accoord werd bereikt, waarbij Het Loo in twee delen werd gesplitst.