Menno ter Braak stamde uit een oude Eibergse familie van notarissen en artsen. Zijn grootvader Jan Willem Gijsbertus ter Braak (1829-1898) was arts in Eibergen en had vijf kinderen, van wie de oudste zoon, de in Tiel werkzame arts Jan Gerrit (1866-1957) later Menno’s pleegvader zou worden. De tweede zoon, Menno’s vader, was arts in Eibergen. De vader van Menno was manisch depressief en leed aan psychoses; in 1952 zou hij door zelfdoding om het leven komen. Hij was gehuwd met Geertruida Alida Huizinga, die stamde uit een Groningse familie van landbouwers en doopsgezinde predikanten. De historicus Johan Huizinga was een achterneef van Menno ter Braak.
Het gezin waarin Menno ter Braak opgroeide, telde vijf kinderen. Menno was de oudste. Hij dankte zijn voornaam aan de 16de-eeuwse doopsgezinde voorman Menno Simons. De tweede zoon, Jan Willem Gijsbertus (1903-1971), werd hoogleraar neurologie in Rotterdam. De jongste zoon, Jan Gerrit (1906-1960), volgde zijn vader op in de artsenpraktijk te Eibergen. Er waren twee dochters: Catharine (1904-1988) en Geertruida (1908-1981). Het gezin werd gerund door de moeder, een zeer sociaal voelende vrouw, die actief was in de Eibergse gemeenschap. Ze was onder meer lid van de Nederlandse Protestantenbond en de SDAP en was werkzaam voor de reclassering.
Ter Braak bezocht de dorpsschool in zijn geboortedorp. In 1913 en 1914 ging hij naar de ULO te Winterswijk. Daarna kwam hij in huis bij zijn oom Jan Gerrit ter Braak in Tiel en diens echtgenote Anna Elisabeth Viëtor. In Tiel bezocht hij het gymnasium. Het kinderloze echtpaar ontfermde zich liefdevol over hem en financierde later zelfs zijn studie aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, waar hij na zijn eindexamen in 1921 Nederlands en geschiedenis studeerde. Ter Braak sloot zijn studie in 1928 af met een dissertatie Kaiser Otto III: Ideal und Praxis im frühen Mittelalter. Voor het werk aan deze studie vertoefde hij geruime tijd in Berlijn.
Al voor het afronden van zijn dissertatie had Ter Braak als schrijver van zich doen spreken. Hij was redacteur van het bekende Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures van 1924 tot 1925. De kwaliteit van zijn bijdragen was er de oorzaak van, dat hij al in 1924 door de schrijver Roel Houwink (1899-1987) werd uitgenodigd mee te werken aan het literaire tijdschrift De Vrije Bladen. Hierin publiceerde hij zijn eerste grote literaire studie, ‘Over Adwaita’, dat het werk van de dichter Johan Andreas Dèr Mouw (1863-1919) behandelde. In deze periode maakte Ter Braak kennis met de Needse doktersvrouw Jo Planten-Koch (19011991), welke ontmoeting een grote indruk op hem maakte. Tot meer dan vriendschap is het echter nooit gekomen, omdat zij niet voor Ter Braak van haar man wilde scheiden.
In deze periode maakte hij door Jo Planten kennis met Carry van Bruggens grote studie Prometheus, een boek dat hem volgens zijn eigen zeggen de adem benam. De kennismaking met het werk van Friedrich Nietzsche (1844-1900) is voor Ter Braak van bijzonder grote betekenis geweest. Hij bewonderde niet alleen diens stijl, maar voelde zich ook verbonden met de Duitse filosoof door diens antimetafysica en de ontmaskering van zogenaamd hogere waarden als eigenbelang. Een heel andere fascinatie was het nieuwe medium film. Ter Braak behoorde tot de oprichters van De Nederlandsche Filmliga in 1927 en als secretaris-penningmeester heeft hij veel voor de Filmliga gedaan.
Na zijn studie moest Ter Braak in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Hij aanvaardde enkele tijdelijke aanstellingen als docent Nederlands en geschiedenis aan een middelbare school (onder meer te Zaltbommel), tot hij in 1929 werd benoemd als leraar aan het Rotterdamsch Lyceum. Hij ging aan de Beukelsdijk in Rotterdam wonen, waar zijn jongere zuster Geertuida (Truida) de huishouding voor hem deed.
In 1930 maakte hij kennis met Eduard (Eddy) du Perron (1899-1940), met wie hij de rest van zijn leven in vriendschap verbonden zou blijven. Hoewel deze vriendschap ook een periode van verkoeling heeft gekend, is de nauwe band met Du Perron voor Ter Braak van grote betekenis geweest. Hun correspondentie zou tussen 1962 en 1967 worden gepubliceerd. Ter Braak komt in deze uitgave naar voren als een eminent brievenschrijver.
Zijn huwelijk in 1933 met Ant Faber heeft voor Ter Braak als mens veel betekend. Ant stamde uit een Fries geslacht. Haar vader ds. Jan Lambertus Faber (1875-1958), bijgenaamd ‘de rode dominee’, was van 1931 tot 1940 lid van de Tweede Kamer voor de SDAP. In deze tijd ging het leraarsambt Ter Braak steeds meer tegenstaan. Hij vond dat hij zijn tijd verspilde aan beuzelarijen en te weinig tijd had voor denken en schrijven. Hij aanvaardde zijn benoeming in 1933 als redacteur Letteren en kunst aan de Haagse krant Het Vaderland dan ook met een gevoel van bevrijding. In het jaar van zijn benoeming verhuisde hij naar Den Haag. De journalistiek heeft Ter Braak echter niet de vrijheid gebracht die hij ervan verwachtte. Hij moest een aanzienlijke hoeveelheid kopij leveren en zeer regelmatig toneelpremières bezoeken, wat hem heel wat avonden kostte.
Samen met zijn vriend Eddy du Perron richtte Ter Braak in 1934 het literaire tijdschrift Forum op, waarbij als derde redacteur de Vlaamse auteur Maurice Roelants (1895-1966) werd betrokken. De invloed van dit tijdschrift op de Nederlandse literatuur is zeer groot geweest, hoewel slechts vier jaargangen verschenen. De kritieken van Ter Braak in Forum en Het Vaderland betekenden een norm in de literatuur waaraan veel schrijvers zich voortdurend spiegelden. Ook de publicatie van oorspronkelijke werken van Ter Braak in Forum, zoals Politicus zonder partij, waren gewichtige momenten in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. In schrille tegenstelling hiermee staat de slechte verkoopbaarheid van het werk van Ter Braak. Zijn boeken werden door het Nederlandse publiek als ‘moeilijk’ ervaren, en bij zijn leven zijn bijvoorbeeld nooit meer dan ruim vierhonderd exemplaren van het eerder genoemde Politicus zonder partij verkocht.
Na de Machtübernahme van Hitler in 1933 ging Ter Braak zich in toenemende mate verzetten tegen het gevaar van het nationaal-socialisme. Hij was een grote steun voor Duitse auteurs die uit hun vaderland waren gevlucht, en stond hen met raad en daad terzijde. Voor een van hen betaalde hij zelfs de overtocht naar de Verenigde Staten. In 1936 was hij medeoprichter van het Comité van Waakzaamheid van antifascistische intellectuelen. Voor dit comité schreef hij het boekje Het nationaalsocialisme als rancuneleer. In zijn artikelen in Het Vaderland gaf Ter Braak ook steeds meer blijk van zijn antifascistische gezindheid, wat hem in 1939 op een verbod van de directie en hoofdredactie kwam te staan om nog langer over politiek te schijven. Ter Braak reageerde met het indienen van zijn ontslag, wat een rel in de Nederlandse kranten ten gevolge had. De zaak werd uiteindelijk gesust en Ter Braak trok zijn ontslag in. Ook vertaalde Ter Braak twee boeken van de gewezen nazi Hermann Rauschning: De nihilistische revolutie en Hitlers eigen woorden. Het laatste boek zou kort voor de Duitse inval nog door de Nederlandse overheid worden verboden als zijnde beledigend voor een bevriend staatshoofd. De zitting tegen de uitgever zou dienen op 14 mei 1940!
De inval van de Duitsers in mei 1940 heeft Ter Braak stoïcijns doorstaan. Hij wist wat er voor hem op het spel stond en deed nog een poging weg te komen met een Scheveningse vissersboot. Na het bekend worden van de Nederlandse capitulatie pleegde hij in de nacht van 14 op 15 mei zelfmoord in het huis van zijn broer Wim in Den Haag. Zijn vriend Eddy du Perron stierf vrijwel gelijktijdig aan een hartaanval.
De zelfdoding van Ter Braak heeft veel stof doen opwaaien. Het is bekend, dat hij al jaren van plan was er een einde aan te maken, als hij onder een Duitse bezetting zou moeten leven. Zijn zelfdoding was geen opwelling maar een jarenlang afgewogen beslissing. Hij wenste niet onder een nazi-regime te leven dat hem geen enkele ruimte tot publiceren zou hebben gelaten. Deportatie naar een concentratiekamp was voor hem een reëel risico. De vlucht uit Nederland was evenmin een aantrekkelijke optie. Hij wist uit de ervaringen van vrienden hoe onzeker het bestaan was van een vluchteling, afgesneden van zijn wortels en niet in staat tot publiceren in de eigen taal. Hij wenste niet te chicaneren met overheden en instanties. Zo bleef hem alleen nog de dood als keuze over.
De betekenis van Ter Braak voor de Nederlandse literatuur kan nauwelijks worden overschat. Hij heeft in zijn 38-jarige leven zeer veel geschreven en zijn boeken behandelen thema’s die ook thans nog actueel zijn. De vraag van de honnête homme (de ‘vent’ in goed Nederlands): hoe geestelijk overeind te blijven in tijden waarin de waan van de dag het leven gaat overheersen, is van alle tijden. Het probleem niet te kunnen of willen chicaneren, maar in alles eerlijkheid tegenover zichzelf te betrachten en zichzelf altijd recht in de ogen te kunnen blijven zien, is universeel. De titels van Ter Braaks boeken en artikelen zijn veelzeggend: Afscheid van domineesland, Man tegen man, Démasquée der schoonheid, Waarom ik Amerika afwijs. Op anderen heeft hij altijd een diepe indruk gemaakt, zo bijvoorbeeld op de Duitse schrijver Thomas Mann (1875-1955), die een ontroerende necrologie aan hem wijdde. Hoewel Ter Braak momenteel weinig meer wordt gelezen, is hij voor diegenen die zijn werk kennen, nog altijd een maat waaraan het eigen handelen kan worden getoetst.
Ter Braak is zich altijd verbonden blijven voelen met zijn geboortedorp. In Eibergen had hij zijn eerste opstellen, toneelstukjes, gedichten en verhalen geschreven. Vanuit dit dorp heeft hij later heel wat keren fietstochten gemaakt naar zijn vriendin Jo Planten in Neede. Iedere vakantie bracht hij een aantal dagen in Eibergen door, waar hij las, tenniste en zwom in de molenkolk van de Mallumse molen. Zijn Gelderse tongval had Ter Braak volgens velen die hem gekend hebben, nooit verloren. Hij had zich op zijn oude dag weer in Eibergen willen vestigen.