Op 15 juni 1810 werden in het openbaar geveild de huizen, het zomerhuisje en de schuren van mejuffrouw de weduwe Johannes Braakman, tevorens weduwe J. Cloppenburgh, aan de rivier de Waal te Gameren. Het waren de resten van de steenoven in de Gamerense uiterwaard die door de overstroming van februari 1809 grote schade had opgelopen. Koper was Hermanus Vermeulen uit Zaltbommel, die eigenaar werd van “ruim zeventien morgen Steenovenswaard, Minnighenswaard, Tijssenwaard en Hooiwaard, met alle opstaande betimmeringen, bestaande uit een huis, een schuur, een hooiberg, een zomerhuisje, en een turfschuur, mitsgaders de oude vervallen steenoven”. Het betekende het einde van ruim vijfenzeventig jaar steenbakken in de westelijke punt van de uiterwaard in Gameren, waarvan de laatste vijfentwintig jaar door Maria Romeinders, waarschijnlijk bijgestaan door één of meer van haar zonen.
Als jong meisje zal zij niet hebben vermoed dat een dergelijke toekomst voor haar was weggelegd. In 1727 werd zij geboren als dochter van de landbouwer Adrianus Romeijnders. Dienstmeid worden bij een meer welgestelde boer leek haar voorland. Het liep echter anders. In 1769 wordt zij vermeld als wonende in Gameren in de Bommelerwaard op de steenoven van Cloppenburgh; de verdere bewoners waren Jan Cloppenburgh, steenovensbaas Joost Spierenburg met zijn zoon Arien, en Alida Romeinders, haar in 1764 gedoopte dochter. Twee jaar later trouwde zij met Jan Cloppenburgh, van wie zij toen al zeven kinderen had. Hij was veel ouder dan zij en was eerder getrouwd geweest met Anna Catharina Hekenbergh. Nadat hun huwelijk was gesloten kregen zij nog één kind, Anna, die op 1 maart 1772 in Zaltbommel werd geboren. Maria was waarschijnlijk naar Gameren gekomen via Aldegundis Romeijnders, een dochter van haar oudere broer Gerardus, die was getrouwd met Christiaen Smits uit Gameren. Daar kreeg zij een verhouding met Cloppenburgh die in 1738 wordt vermeld als gescheiden van zijn vrouw.
Jan Cloppenburgh was afkomstig uit Amsterdam. In 1735 sloot hij een contract met Philippus de Vael uit Zaltbommel om gezamenlijk steen te bakken en op 8 juni van dat jaar kocht hij de helft van een uiterwaard in Gameren met een huis en steenoven van Philippus en diens vrouw Johanna Maria van Lith de Jeude. Deze hadden de uiterwaard in 1733 gekocht van Gerard en Mattheus van Minninghen en bouwden er de steenoven. In 1738 werd ook de andere helft verkocht aan Cloppenburgh. Deze leende daarvoor 4000 gulden van Claes van Loenen te Amsterdam, met de steenoven als onderpand. Kennelijk viel de opbrengst tegen want eind 1738 had Cloppenburgh schulden en was hij genoodzaakt om een partner te zoeken. Dit werd Gerrit Haije uit Amsterdam. Cloppenburgh verkocht hem de helft van de uiterwaard met de erop staande gebouwen, de helft van al het gereedschap en de helft van alle steen die in dat jaar was gebakken. Kort daarop verkocht hij aan Haije nog eens alle in 1738 gebakken steen, die hem (Cloppenburgh) waren toegevallen bij de deling met zijn ‘gesepareerde huysvrouw’. Uit de opbrengst van deze verkopen werden schuldenaren van Cloppenburgh betaald. Niet iedereen overigens, want in 1739 betaalde Gerrit Haije nog 1017 gulden aan Philippus de Vael en in 1743 en 1744 droegen Maarten Cloppenburgh, Jan van Oosten, Claes van Loenen en Coenraad Hoeneker schuldbekentenissen van Cloppenburgh over aan diens compagnon Gerrit Haije. Deze bleef tot zijn overlijden in 1769 betrokken bij de steenoven; anders dan Cloppenburgh bleef hij in Amsterdam wonen, waar hij – volgens zijn testament – steenkoper en metselaar was. Cloppenburgh werd vanaf 1735 vermeld in Gameren, eerst alleen bij het haardstedengeld met de steenoven, vanaf 1738 met het erbij staande huis. Al snel nam hij in het dorp een vooraanstaande positie in. In 1744 was hij maanmeester van de belastingen en van 1749 tot en met 1769 buurmeester. Deze functie bleef hij vervullen, ook nadat hij naar Zaltbommel verhuisde. Op 16 mei 1754 werd hij ingeschreven als burger van die stad. Zijn borg was zijn nicht Alida Meijer met het ‘huys en brouwery De Swaen’ in de Waterstraat. In 1762 werd het huis (zonder de brouwerij) door haar verkocht aan Cloppenburgh. Drie jaar eerder had deze al het huis ‘De Drie Kronen’, eveneens in de Waterstraat, gekocht van François Aensorgh cum suis. Op 14 november 1765 werden beide huizen verkocht aan Adrianus, Gerardus, Christiaan en Jan Romeinders. In 1780 deelden dezen mee dat zij zich voorheen Romeinders noemden, doch nu tekenden als Cloppenburgh! Het feit dat Maria later uitsluitend spreekt over haar kinderen en niet over voorkinderen van haar man, is een ander bewijs dat Maria zeven kinderen had bij Jan Cloppenburgh alvorens zij met hem trouwde. Dat dit gegeven de positie van de kinderen in een dorp als Gameren in ongunstige zin bepaalde, blijkt uit het feit dat geen van hen er bleef wonen. Adrianus, Gerrit en Jan vertrokken naar Zaltbommel, Christiaan naar Hurwenen, Anna (door haar huwelijk met Hendrik van Dalen) naar Brakel en Alida, na haar huwelijk met Hendrik Julius Herfst, naar Amsterdam.
In juli 1774 was Jan Cloppenburgh overleden. Binnen een jaar, op 24 mei 1775, hertrouwde Maria met Johannes Braakman, een steenbakker uit Arnhem. Vermoedelijk werd het huwelijk gesloten om economische reden; al haar zonen waren nog minderjarig en zij achtte zich kennelijk niet in staat om zelf de leiding over de steenoven op zich te nemen. Het hield maar vijf jaar stand, want vanaf 1780 werd zij vermeld als ‘gesepareerde huisvrouw’ van Johannes Braakman en vanaf dat moment stond zij tot haar overlijden als eigenaresse en ‘directrice’ van de oven te boek.
Kort voor zijn overlijden had Jan Cloppenburgh nog ontbrekende delen van de uiterwaarden rond de steenoven gekocht van Gerardus de Swart en David Timmer. Hij deed dit samen met Carel Frederik Wesselman, muntmeester te Utrecht, die was getrouwd met Anna Klemker, de weduwe van Gerrit Haije. Zodra Maria Romeinders alleen voor de bedrijfsvoering van de oven stond, besloot zij Wesselman uit te kopen. In september 1780 vond de verkoop van het vierde deel van de uiterwaarden, de oven en de verdere gebouwen plaats. Maria keerde op haar beurt 2086 gulden uit aan Wesselman als vergoeding voor alle steen die was gebakken tussen 1 januari en 22 augustus van dat jaar. Ruim vijfentwintig jaar zou zij de oven bestieren. Hoewel lokale leveranties, onder meer bij verbouwingen aan de kerk, meestal door de oven van Verzijl werden verzorgd, verliep de bedrijfsvoering van Maria’s oven met succes. Haar stenen werden gebruikt in Zaltbommel of verscheept naar bestemmingen elders. Haar welstand nam toe, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat na haar overlijden onroerende goederen uit haar boedel werden verkocht in Gameren, Nieuwaal, Delwijnen, Heerewaarden en Zaltbommel. De twee huizen in Zaltbommel waren al eerder verkocht. Het huis ‘De Drie Kronen’ in 1783 aan Johanna Cornelia Essenius en het huis naast de brouwerij ‘De Swaen’ in 1792 aan Diederik Hendrik de Roock; bij beide verkopen traden haar zonen Adrianus, Gerrit en Jan Cloppenburgh, voorheen Romeinders, op als medeverkopers. Maria woonde zelf, anders dan haar overleden man, in het huis bij de steenoven in Gameren.
In 1798 maakte zij een contract met haar kinderen waaruit mag worden afgeleid dat Anna, die was geboren nadat Maria met Jan Cloppenburgh was getrouwd, toch een meer bevoorrechte positie innam dan de andere kinderen. Zij kreeg 4000 gulden en bovendien werd bepaald dat zij na het overlijden van haar moeder nog eens 7000 gulden zou krijgen, vóór de boedel werd verdeeld. Als het zover is, nadat Maria op 4 januari 1810 is overleden, is de steenoven niet meer in gebruik. Bij de watersnood van februari 1809 was van haar huis “de noordelijken voorkamer en een gedeelte van ’t voorhuis met het comptoir daarboven vernielt en weg”
Geen van haar kinderen had zonen, van Alida is een dochter bekend, Anna Maria, en Adrianus had eveneens een dochter Anna Maria. Beiden woonden, evenals hun ouders, niet in Gameren. Zo verdween de herinnering aan een vrouw die gedurende vijfentwintig jaar een belangrijke rol had vervuld in het dorp. Zij moet bovendien een opmerkelijke vrouw zijn geweest. Zeker in die tijd was het niet gebruikelijk om zo lang samen te wonen met de verwekker van haar kinderen alvorens met hem te trouwen. Ook het besluit om na de scheiding van haar tweede echtgenoot, zelf de leiding over een steenoven op zich te nemen, getuigt van karakter en doorzettingsvermogen.