Johan Arie de Jongh
1875-1944, Steenfabrikant en Wethouder
Johan Arie de Jongh werd op 15 januari 1875 in Gameren geboren als vierde kind en tweede zoon van Gijsbert Frederik de Jongh (1836-1903), landbouwer en steenfabrikant, en Gerritje Bok (1846-1915). Op 17 juni 1925 trouwde hij in Hilversum met Woutje Hendrika van den Heuvel (1893-1973), dochter van Wouter van den Heuvel, baas op de steenoven te Nieuwaal, en Jacomijntje van Rumpt. Het echtpaar kreeg zes kinderen van wie vier de volwassen leeftijd bereikten. Johan Arie de Jongh overleed op 11 juni 1944 in ’s-Hertogenbosch.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-019.jpg
Johan Arie de Jongh voor zijn woning (niet zichtbaar) op de Delkant te Gameren (foto: collectie auteur)

Johan Arie de Jongh was een telg uit het vooraanstaande geslacht met die naam in Gameren; zijn overgrootvader Hendrick Petersz vestigde zich in 1771 in dat dorp door zijn huwelijk met Mereke van de Werken, een dochter van Aernout Petersz van de Werken en Geertruij Peters Lenshoeck. De familie was afkomstig uit Poederoijen; de stamvader Baijen Lenaertsz was aan het eind van de 16de eeuw gegoed in Zuilichem. Vandaar vestigden zijn nazaten zich in Nieuwaal, Gameren, Haaften en Zaltbommel. Sommigen namen de naam Hoogerwerff aan, anderen noemden zich De Jongh. In Zuilichem en Gameren maakten De Jongh’s deel uit van het dorpsbestuur. De grootvader van Johan Arie, Gerrit de Jongh, was grootgrondbezitter en wethouder in Gameren; in 1861 was hij met f 440,43 de hoogstaangeslagene voor de belastingen in dat dorp. Gerrits zoon Gijsbert Frederik was landbouwer, evenals zijn voorouders, maar raakte na 1860 in toenemende mate betrokken bij de steenoven in de Gamerense uiterwaard van de steenbakkers Arie Jacobus (Herwijnen) en Johannes Mijnlieff (Vianen). In 1897 kocht Gijsbert Frederik de Mijnlieff’s uit en werd alleen-eigenaar van de oven.

Op 15 januari 1875 werd Johan Arie geboren op het huis De Ploegnagel, dat zijn vader had gebouwd op een boomgaard die hij in 1869 had gekocht van Jan Willem van Kerkwijk, de burgemeester van Gameren. Na de openbare lagere school in Gameren, bezocht Johan Arie de HBS in Zaltbommel. In de jaren na zijn eindexamen was hij betrokken bij het beheer van landerijen van zijn vader en – samen met zijn oudere broer Gerrit Johan – bij het fokken van paarden. Toen zijn vader in het voorjaar van 1903 overleed, werd de steenoven, ter waarde van f 89.420,26, bij de verdeling van de boedel toebedeeld aan Gerrit Johan en Johan Arie. Het was een eenvoudige veldoven met een vrijstaand machinehuis, een locomobiel voor de aandrijving van de steenmachine en diverse voertuigen, paarden en materialen.

Kort daarop richtten de broers de ‘Vennootschap onder Firma Gebroeders De Jongh G.F.zn’ op, een rechtsvorm die gebruikelijk was in de baksteenindustrie, omdat het de mogelijkheid bood familiekapitaal in de onderneming te steken. Hoewel zij hebben gespeeld met de gedachte een kalksteenfabriek te bouwen, bleven zij de baksteen trouw en breidden de fabriek in 1906 uit met een tweede (zogenoemde verbeterde) veldoven, loodsen en een nieuwe locomobiel van twaalf paardekrachten die twee steenvormmachines moest aandrijven. Het was een gedurfde stap, want de situatie in de baksteenindustrie was slecht. In de jaren tot 1911 werd in het rivierengebied de productie bij 143 fabrieken met 22% verminderd van 720 tot 560 miljoen stenen. Daarna ging het echter beter, met name door de afzet van klinkers voor de aanleg van straatwegen. In 1911 fabriceerde de ovens van De Jongh vijf miljoen stenen, die hun weg vonden naar gemeenten in het gehele land, van Terschelling tot Zierikzee. De Eerste Wereldoorlog leidde weer tot een economische terugval, mede door een toenemend gebrek aan brandstof. Het resulteerde in een nieuw artikel in de statuten van de vennootschap, waarin de oprichting van een reservefonds werd geregeld ter dekking van mogelijke verliezen.

Na de oorlog herstelde de economie zich en werd besloten tot modernisering. De beide veldovens werden gesloopt en er werd een ringoven gebouwd, die een goedkopere productie en betere arbeidsomstandigheden mogelijk maakte. Voor de baas op de steenoven werd een huis gebouwd. De crisis in de jaren ’30 bracht de broers er opnieuw toe om ingrijpende maatregelen te nemen. In de eerste plaats veranderden zij de rechtsvorm van het bedrijf; in 1930 werd de ‘Naamlooze Vennootschap Waalsteenfabriek Gebroeders De Jongh G.F.zn’ opgericht. In de tweede plaats vervingen zij in 1931 de ringoven door een vlamoven, die zowel in kwantiteit als in kwaliteit een grote sprong voorwaarts betekende. In sociaal opzicht onderscheidde Johan Arie de Jongh – die meer dan zijn broer was betrokken bij de dagelijkse leiding – zich ondermeer door de aankoop of de bouw van huisjes voor zijn arbeiders. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bleef de oven draaien tot 1942. Omdat Johan Arie weigerde stenen te leveren voor het vliegveld Soesterberg zetten de Duitsers de leverantie van steenkolen stop, hetgeen tot sluiting leidde. Johan Arie de Jongh heeft het einde van de oorlog niet meer meegemaakt. Hij overleed op 11 juni 1944 in ’s-Hertogenbosch. De steenfabriek werd na de oorlog verpacht; later heeft Johan Arie’s zoon Pieter Cornelis de productie zelf weer ter hand genomen, maar dit liep uit op een mislukking. Na saneringen in de baksteenindustrie werd de fabriek in 1982 definitief gesloten.

Johan Arie de Jongh was maatschappelijk zeer actief, waarmee hij in de voetsporen trad van zijn voorouders. Huisarts Sjoerd Hoekstra beschrijft hem in zijn herinneringen als “een zeer rechtschapen man, die op ouderwets patriarchale manier zijn mensen placht te helpen”. Hij was dan ook betrokken bij een groot aantal organisaties in de Bommelerwaard. Lokaal was hij bestuurslid van de Onderlinge Varkensverzekering ‘Gameren en Nieuwaal’, president-kerkvoogd van de Nederlands Hervormde Kerk en beschermheer van het Fanfarecorps ‘Prinses Juliana’. Regionaal was hij bestuurslid van de Coöperatieve Veilingvereniging ‘Zaltbommel & Omstreken’, de ‘Coöperatieve Aankoopvereniging van de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw’ te Zaltbommel, de ‘Coöperatieve Boerenleenbank’ te Zaltbommel, de ‘Protestantsche Vereeniging tot Bestrijding van Ziekenhuis- en Operatiekosten’ in de Bommelerwaard en hoofdgeërfde van het polderdistrict Bommelerwaard boven de Meidijk, vanaf 1923 voorzitter. In 1935 werd hij lid van een comité dat geld inzamelde voor de getroffenen van een grote brand in het naburige dorp Nieuwaal, waar veel huizen ten prooi waren gevallen aan de vlammen. De vooraanstaande plaats in zijn geboortedorp bleek in juni 1917 bij een bezoek van koningin Wilhelmina, toen zij de bij hem ingekwartierde commandant van troepen in de Bommelerwaard bezocht. In datzelfde jaar werd hij ook beloond voor zijn activiteiten als paardenfokker. Zijn zwarte witvoetmerry ‘Corry’ behaalde prijzen op een Concours Hippique in Boxtel en Tiel.

Hij betrad ook de politieke arena. In 1919 gold voor de eerste maal het algemeen kiesrecht. In Gameren en Nieuwaal werden 489 stemmen uitgebracht, waarvan 258 op de Anti-Revolutionaire Partij, met Johan Arie de Jongh als lijsttrekker, hetgeen vier van de zeven zetels opleverde. Vier jaar later kwam de ARP uit met twee lijsten, een van De Jongh, de andere van wethouder Arie van Eck. Zij kregen respectievelijk vijf en twee zetels. De splitsing was het gevolg van een conflict in de gemeenteraad in maart 1923 en had tot een felle verkiezingsstrijd geleid, zoals niemand (volgens de lokale pers) eerder had beleefd: “... noch daargelaten dat de kalme bevolking vooraf is bewerkt, maar met zoveel ijver ter stembus werd gebracht. De moderne vervoermiddelen ontbraken ook niet, niemand behoefde te lopen, een viertal auto’s en rijtuigen waren beschikbaar om ouden van dagen en gebrekkigen ter stembus te brengen”. Aanleiding voor het conflict was de sollicitatie van gemeentesecretaris Anthonie de Hoop naar dezelfde functie in Meerkerk, Leerbroek en Nieuwland. Hoewel De Hoop eerste stond op de voordracht werd hij niet benoemd. De reden was een brief met een negatieve beoordeling die burgemeester Hobo, met medeweten van de wethouders, aan zijn collega in Meerkerk had gestuurd. De Jongh noemde het gebeurde schandalig en er volgde een felle discussie tussen hem en de burgemeester en Van Eck. Op voorstel van De Jongh nam de gemeenteraad met vijf van de zeven stemmen een motie van afkeuring aan. Ruim een jaar later werd De Hoop familie van De Jongh, door zijn huwelijk met de weduwe van Marius Pieter de Jongh, een broer van Johan Arie. De familiebanden werden later nog versterkt door het huwelijk van Gerda, een dochter van Johan Arie, met Anthonie de Hoop’s zoon Arnold.

Er speelde nog een tweede zaak van aanzienlijk ernstiger inhoud, die eveneens tot verstoring van de verhoudingen zal hebben geleid. In september 1922 stelde de gemeenteraad een commissie in bestaande uit De Jongh, P van de Werken (Gemeentebelang) en A. .H. Westerhof (SDAP) om een onderzoek in te stellen naar een eventueel tekort in de kas van de distributie, beheerd door burgemeester Hobo. In dezelfde maand publiceerde de krant een ingezonden brief van Hobo waarin hij verklaarde het onderzoek met vertrouwen tegemoet te zien. In de raadsvergadering van 20 april 1923 bleek, na een onderzoek door de provincie, het tekort ruim 8400 gulden te bedragen, maar er kon niet worden vastgesteld hoe het was ontstaan en wie verantwoordelijk was. Tegen de wil van wethouder Van Eck werd een voorstel van De Jongh aangenomen om alle stukken nog eens door de commissie uit de raad te laten onderzoeken. Dit leidde tot het inroepen van juridisch advies bij mr. J. Salomonson te Dordrecht die, zo blijkt uit een briefwisseling met De Jongh, geen enkel bewijs van schuld bij de burgemeester of één van de wethouders kon vinden. Hij meende echter wel dat er sprake was van nalatigheid van het College van B&W, zodat een civiele procedure van de gemeente tegen het College mogelijk zou zijn. Uit zijn brief valt af te leiden dat het ook om eerdere bestuurders zou kunnen gaan. In februari 1924 gaven Gedeputeerde Staten van Gelderland toestemming voor een dergelijke procedure. Zover is het echter niet gekomen en de zaak bloedde dood, zonder gevolgen voor de betrokkenen. Hobo bleef tot na de Tweede Wereldoorlog burgemeester.

Duidelijk is wel dat beide zaken hebben geleid tot verstoorde verhoudingen en een definitieve splitsing binnen de plaatselijke ARP. Bovendien was de positie van De Jongh onaantastbaar geworden. Hij had als ondernemer en notabel al een voorsprong op zijn mederaadsleden (landbouwers en arbeiders), maar vanaf dit moment bepaalde hij, met de gemeentesecretaris De Hoop (inmiddels familielid), de gang van zaken in het dorp. In 1927 behaalden zowel De Jongh als Van Eck drie zetels, zij het dat de eerste meer stemmen kreeg. In 1931 lagen de verhoudingen duidelijk anders. Van Eck, weer met de lijst ARP, verloor en kreeg slechts één zetel; De Jongh had zijn lijst ‘Vorst en Volk’ gedoopt en behaalde vier zetels. Het leverde Johan Arie de Jongh en Peter Gijsbert van de Werken, zijn partijgenoot, de wethouderszetel op. In 1935 en 1939 stabiliseerde De Jongh het aantal zetels, van 1935 tot 1939 bleef hij wethouder. Tot zijn overlijden in 1944 vervulde hij het lidmaatschap van de gemeenteraad, evenals meerdere bestuursfuncties.

Johan Arie de Jongh was de laatste representant van een geslacht dat gedurende bijna twee eeuwen op sociaal, economisch en politiek terrein de gang van zaken in Gameren bepaalde. Hij was een regent in de goede zin van het woord, met aandacht voor de persoonlijke omstandigheden van zijn medewerkers op de steenfabriek. Niet alleen plaatselijk was hij van betekenis als oprichter en bestuurder van veel maatschappelijke organisaties. Ook op regionaal niveau was hij betrokken bij diverse instellingen en organisaties. In die zin behoorde hij tot de kleine groep vooraanstaande Bommelerwaarders die in de eerste helft van de 20ste eeuw de grondslag legde voor de latere economische groei en welstand.

Literatuur

  • W.H. Dingemans, ‘De Jongh (Bommelerwaard)’, in: Gens Nostra 48 (1993), 313-328
  • J.N.A. Groenendijk, ‘Steenovens in de Gamerense uiterwaard’, in: Tussen de Voorn en Loevestein 33, nr. 97 (aug. 1997), 1-12
  • J.N.A. Groenendijk, ‘De Ruijterwaard’, geschiedenis van de steenfabriek in Gameren, 1860-1982, Zaltbommel 1998
  • Sj. Hoekstra, ‘Herinneringen van een huisarts’, in: Arts & Auto 53 (1987), 1654-1656
  • G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920, Zutphen 1987

Bronnen

  • Streekarchief Bommelerwaard, Archief van de gemeente Gameren 1810-1955
  • Zaltbommelsche Courant, 7 maart 1923
  • Zaltbommelsch Nieuws- en Advertentieblad,1 en 8 september 1922 en 20 april 1923
J.N.A. Groenendijk
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 60-63.