In de tweede standplaats van Corries vader, Winterswijk, werd nog een dochter (Annie, 1914) geboren. Haar moeder werd daarna langdurig ziek en stierf. Op 9 november 1928 hertrouwde haar vader met Barbertje Johanna Schreuder (Texel 15 februari 1879 – Blaricum 30 mei 1960), weduwe van de Bredevoortse predikant Th.C. Frederikse. Zij bracht uit haar eerdere huwelijk drie kinderen mee. Tijdens de ambtstijd in Harlingen, de derde standplaats van ds. Oskamp, overleed Corries jongste broer (Adriaan, 1910-1931), en drie maanden later Anna Frederikse, de dochter uit het eerste huwelijk van Barbertje Schreuder.
Uit Corries eigen levensverhaal blijkt dat haar peuter- en kleuterjaren onbezorgd waren. In de eerste Winterswijkse jaren (vanaf 1914) waren er evenmin echte zorgen. Maar vanaf haar zevende jaar kreeg het gezin te kampen met ziekte van de moeder; ze werd vaak buitenshuis verpleegd. Haar dood leidde ertoe dat ‘de huishouddame-periode doorging’. Hoogstwaarschijnlijk heeft de ervaring met de ziekelijkheid van haar moeder de keuze van Corries opleiding bepaald: “Daar ik van dertien jaar af altijd al verpleegster wilde worden, werd de M.U.L.O. voor mij voldoende geacht.” Direct na het behalen van het diploma (1928) zou zij aanvankelijk nog een jaar ‘thuis aanpakken’. Omdat haar vader nog in hetzelfde jaar hertrouwde, kon Corrie haar opleiding in het Diaconessenhuis Arnhem meteen beginnen. Na het vertrek van het gezin naar Harlingen was Arnhem echter te ver voor Corrie. Daarom ging ze als zeventienjarige naar de Cornelia Stichting in Beetsterzwaag, een inrichting voor Friese kinderen met secundaire TBC-aandoeningen, onder bestuur van het Haagse Diaconessenhuis Bronovo. Hier maakte ze het stervensproces voor het eerst van nabij mee. De leerling-verpleegster was ‘vastgezet’ (mocht niet van de kamer van de zieke af ) bij een ernstig ziek tienjarig jongetje, dat in haar armen stierf.
Haar idealistische voorstelling van het ‘diacones zijn’ moest ze bijstellen. Daarom wilde ze beslist niet naar het geijkte volgende station in de opleiding kindergeneeskunde, namelijk Bronovo. Dankzij begrip hiervoor bij de besturend zuster (diacones die lid was van het bestuur) kon zij bij het Emma Kinderziekenhuis in Amsterdam haar opleiding …. opnieuw beginnen, want die sloot niet aan op haar eerdere opleiding. De jonge verpleegster had wel één ding bereikt: ‘naar een neutrale opleiding in een grote stad’. Na voltooiing van de opleiding bekwaamde zij zich in de volwassenenverpleging in het Wilhelmina Gasthuis in dezelfde stad. Zoals zij ook bij andere verpleegstersin-opleiding had vastgesteld, had ze niet gericht nagedacht over de concrete toepassing van haar verworven kunde. Zo bleek zij vatbaar voor de oproep van haar in Eindhoven wonende stiefbroer Bram Frederikse. Het in een grote oude villa gevestigde Diaconessenhuis(je) daar startte in 1939 met nieuwbouw. Het verzoek om hier, na een periode als waarnemend besturend zuster tevens hoofd ziekenverpleging, in het sterk uitgebreide nieuwe ziekenhuis besturend zuster te worden, sloeg zij als onzinnig af.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog verpleegde ze een moeder die bevallen was van haar vijfde kind. Haar man, een notaris, deed samen met een zoon veel illegaal werk. Om de moeder na thuiskomt te ontlasten, hielp zuster Oskamp een poos in dit gezin. De verzorging van dit gezin stopte ze abrupt na het bombardement op de stad in september 1944. De Militair Geneeskundige Dienst plaatste haar achtereenvolgens in twee noodziekenhuizen: eerst in een klooster in Deurne, daarna in een huishoudschool in Eindhoven. De opgedane ervaring leidde vervolgens nog tot een detachering bij een noodziekenhuis in Hilversum (mei-juli 1945).
Corries gebleken kwaliteiten bij de inzet in noodsituaties hadden haar naam bij het Rode Kruis gevestigd, zodat men haar inschakelde bij de opleiding voor verpleeghulpen ter uitzending naar Nederlands-Indië. Tijdens haar zeven maanden durende opleiding werd ze plotseling doodziek: hersenvliesontsteking (meningitis). Dankzij uitstel van de herkeuring tot kort voor haar vertrek kreeg ze alsnog toestemming voor uitzending en kon ze vervolgens met een troepentransportschip meereizen. De inmiddels 35-jarige verpleegkundige kwam terecht in het 800 bedden tellende Militair Hospitaal in Tjimahi, acht kilometer ten westen van Bandoeng. Daar volgde een herhaling van de Eindhovense ervaringen uit de oorlog: door de nood geroepen te worden tot een zwaardere taak dan voorzien. Het hoofd van het hospitaal, dr. P. Bessem, verzocht Corrie de door haar verblijf in interneringskampen afgeknapte directrice verpleging op te volgen. Na drie dagen bedenktijd stemde zij hierin toe.
Na twee jaar keerde ze in 1949 in Nederland terug. Aan het einde van haar verlofperiode dacht ze nog aan teruggaan. Ook de kerk van Indië deed een beroep op haar. In diezelfde tijd kwam er ook een verzoek van het Diaconessenhuis Groningen om daar besturend zuster te worden. Ondanks het feit dat ze nu wist waar ze aan toe was, vond ze het een uiterst moeilijke beslissing. Uiteindelijk stemde ze toe en begon op 1 maart 1949 haar werkzaamheden, die zij zou voortzetten tot september 1958. Op 17 maart 1950 werd zuster Oskamp voor haar inzet in Indië nog, met koninklijke goedkeuring, onderscheiden met de Medaille in Zilver van het Nederlandse Rode Kruis, de op één na hoogste onderscheiding van deze organisatie. Op 24 november 1952 werd ze in de A-kerk in Groningen ingezegend als diacones. De combinatie van het draaiende houden van een ziekenhuis en het meebesturen van een nieuwbouwproject betekende op de lange duur een aanslag op haar gezondheid. De artsen stelden haar voor een half jaar op non-actief.
In die periode bereikte haar vanuit Arnhem de herhaling van een eerder verzoek uit 1956, namelijk om daar besturend zuster van het Diaconessenhuis te worden. De eerste keer had ze verontwaardigd gereageerd. Omdat, anders dan in 1956 en anders dan in Groningen, de beoogde Arnhemse invulling van de functie van besturend zuster “meer in de geestelijke opbouw zou liggen en ook de buiten het Huis werkende diaconessen zou betreffen”, gaf zuster Oskamp nu wel gehoor aan de oproep. In een zojuist volledig van oorlogsschade hersteld en met moderne, geschonken, Amerikaanse bedden uitgerust ziekenhuis begon ze haar arbeid. Toen ze enige tijd in functie was, was duidelijk dat ze de beoogde taken mocht verrichten, maar er kwam, opnieuw, iets bij: “Later bleek […..] dat mijn voorgangster geen verpleegster was geweest en het Bestuur persé in de opvolgster, óók het beleid in het ziekenhuis wilde zien meebepaald.”
Inmiddels was ze de vijftig gepasseerd en had ze zich al meer dan dertig jaar als verpleegkundige ingezet, waarvan ook een aantal jaren als bestuurder. Of het alleen lag aan een gebrekkige afbakening van taken, met name in verhouding tot die van de medisch directeur dr. J.C. Kooijman, of aan een samenstel van factoren, het meebesturen in deze constellatie brak haar zodanig op dat ze afgekeurd werd. Ze was toen (in 1965) 53 jaar en ‘behoorlijk opgesoupeerd.’
In een van de ontspanningsweekenden van de verpleegsters op het Rhedense landgoed Heuven maakte ze kennis met de bewoonster, mej. L.H.C. Wurfbain. Deze nodigde haar uit om in haar kleine landhuis op verhaal te komen. Daarop ging de op de natuur en zuiverheid van lichaam en geest gerichte – tevens vegetarisch levende – diacones graag in. Nog vóór haar afscheid van het Diaconessenhuis bracht jhr. dr. J.N. van der Does, chirurg in het Diaconessenhuis en hoofdbestuurlid van het Nederlandse Rode Kruis, haar op de hoogte van een mogelijke nieuwe taak. In Rheden, aanpalend aan Heuven, zou door het Rode Kruis een nieuw vakantiehuis voor lichamelijk gehandicapten worden ingericht. Na enkele maanden rust nam zij achtereenvolgens de inrichting en de leiding van dit huis, De Valkenberg, op zich (februari 1966-mei 1969). Bij haar afscheid werd ze onderscheiden met de Erkentelijkheidpenning met opdrachtinscriptie van het Nederlandse Rode Kruis. Vervolgens nam ze de zorg voor de landgoedeigenaresse zelf op zich, totdat deze overleed (7 juni 1976).
Dit werk combineerde Corrie met het meebesturen van de Stichting Wurfbain’s Hof, waarin het niet aan Natuurmonumenten verkochte deel van het landgoed was ondergebracht. Ook met Heuven verbonden is het op haar initiatief gebouwd huisje De Ontmoeting (1961) voor mensen die op verhaal wilden komen: ‘Ontmoeting met God, met mensen en met de natuur’. In deze periode kort na haar vijfenzestigste, voor het eerst in een zekere rust terugziend op haar arbeid tot dan toe, formuleerde ze haar levensvisie: “In de bijbel betekent [het] nu, als iemand [bij de geboorte] van Godswege bij de naam geroepen wordt = toestemming, maar ook gebod, verlof maar ook opdracht, om te midden van alle andere wezens, het wezen met deze concrete naam nu ook daadwerkelijk te zijn. D.w.z. enerzijds de jou gestelde maat niet te boven gaan (het gaat om mens zijn, dus geen Übermensch, want dan grijp je boven je maat), anderzijds ook niet onder de maat blijven, een onmens zijn. ’k Dacht dat dit alles ook ligt opgesloten in de doelstellingen, stelregels van het soroptimisme en ieder kan dit op allerlei manier en eigen wijze, naar dat vrouw – mens – zijn, invullen.” Maar stilzitten deed ze nog allerminst. Ze ging door met deelname aan bevordering van ontmoeting en begrip over de grenzen – waar ze omstreeks 1965 mee begonnen was. Met andere christenen vond zij dat het hun plicht was de jonge, uiterst kwetsbare staat Israël solidariteit te betuigen. Dat deed zij door middel van materiële (verkoop van zelfgemaakte bloemenkaarten) en mentale ondersteuning van de nederzetting Nes Ammim (Banier der Volken, naar Jesaja 11:10) in Noord-Galilea. Maar ook ter plekke hielp zij. In 1983, op een van haar talrijke bezoeken, overhandigde ze een met een Arnhemse vriendin gemaakte vlag.
Inmiddels was ze in 1979 verhuisd naar ArnhemZuid. Van daaruit bleef ze de constanten in haar leven trouw: zorg en aandacht voor anderen (oud-diaconessen), participeren in de modernisering van het diaconale werk (de in 1969 opgerichte Vereniging van Diakonale Werkers/Kring Gelderland), actieve deelname aan de beroepenclub voor vrouwen (Soroptimistenclub Arnhem-Oost) en het oecumenisch-christelijk werk, nu ook in Arnhem-Zuid. Maar ook: zuiverheid van lichaam, niet alleen middels het vegetarisme maar ook in haar meeleven met de bestrijding van drankmisbruik. Voor al deze inzet werd zij in 1997 benoemd tot lid in de Orde van Oranje-Nassau. Ook na haar verminderde mobiliteit en verhuizing naar verzorgingshuis Vreedenhoff bleef ze trouw, tot enkele weken voor haar dood, de weeksluitingen van de Arnhemse instelling voor opvang van ex-alcoholisten Redt Uw Kameraad meemaken en vormgeven. Corrie Oskamp overleed op 26 juni 2003. Haar lichaam werd begraven op Vrede Oord in Schaarsbergen, op een voor diaconessen bestemd gedeelte.