Zeger van Arnhem
1502-1557, Hertogelijke raad, Keizerlijke raad en Strijder voor Gelre en om Het Loo
Zeger werd op 26 juni 1502 geboren als zoon van Johan van Arnhem (1457-1531) en Aleyd van Bemmel (1470-ca.1543). Hij trouwde in 1532 op Het Loo met Anna Bentinck, dochter van jagermeester Johan Bentinck en Johanna van Apeldoorn.Uit dit huwelijk werden acht dochters geboren. Anna overleed op 22 september 1542. Zeger hertrouwde in 1543 met de weduwe Catharina van Honnepel, dochter van Hendrik van Honnepel en Catharina van Wittenhorst. Uit dit tweede huwelijk had Zeger een dochter en twee zoons, van wie een jong overleed. Zelf overleed hij op 15 augustus 1557. In mei 1556 was ook zijn tweede vrouw hem voorgegaan.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-002.jpg
Handtekening van Zeger van Arnhem (GldA)

Op 26 juni 1502 was Zeger van Arnhem de twaalfde boreling in een gezin waaruit zes dochters en tien zoons voortkwamen. Als een Van Arnhem stamde hij niet alleen van vaders zijde uit een roemrucht riddermatig geslacht, ook van moeders zijde had hij aanzienlijke Geldersen in zijn kwartieren. Zijn vader Johan was de zoon van de in 1486 overleden burgemeester Wynant van Arnhem. Blijkens herhaaldelijke vermeldingen in de regionale archivalia, vrijwel doorlopend vanaf omstreeks 1490, was vader Johan in Ede en omgeving een aanzienlijk en invloedrijk man. Dat hij, zoals de literatuur vermeldt, identiek was met de Johan van Arnhem die in 1505 door hertog Karel met het schoutambt van Gelre, het tegenwoordige Duitse Geldern, werd begiftigd, is zeer te betwijfelen. Niet alleen op grond van de voortdurende activiteiten van Zegers vader op de Veluwe, maar vooral ook omdat de Geldernse schout in of kort vóór 1536 een dochter Bely naliet, die Zegers vader, overleden in 1531, in diens waarschijnlijk eigenhandige opsomming van zijn zestien kinderen niet noemt.

Zeger zal dus in de omgeving van Ede zijn opgegroeid, maar over zijn jeugd is niets bekend. Op 5 augustus 1527 behoorde hij tot de Gelderse strijdmacht die met honderd paarden de bisschopsstad Utrecht binnentrok. Na de vrede van Gorkum van 3 oktober 1528, waarbij de hertog Utrecht aan zijn tegenstander Karel V moest prijsgeven, werd Zeger op 2 februari 1529 met vier paarden wederom ingedeeld bij een afdeling hertogelijke ruiters.

Op 12 december 1531 overleed Zegers vader, Johan van Arnhem. Johan bezat met zijn vrouw Aleyd het ‘huys tot Kernhem’ onder Ede, waarmee zij, evenals met het ‘goet tot Hirnen’ in het kerspel Berinchem, in 1481 na het overlijden van haar vader was beleend. Na haar huwelijk met Johan van Arnhem was deze in 1495 haar leenhulder geworden. Als oudste nog levende zoon was Zeger nu geroepen om op 20 januari 1533 voor Kernhem als leenhulder voor zijn moeder in te springen. Voor Hirnen werd hij op die datum zelfs haar leenvolger. In 1543 zou hij dit leen overdoen aan zijn in 1507 geboren broer Albert en na diens overlijden kwam het in 1562 in handen van Zegers jongste broer Jozef (1509-1586), drost van Harderwijk. Zeger zelf zou, na het overlijden van zijn moeder, in 1543 heer van Kernhem worden.

Terug naar de jaren ’30. Zeger trad toen bij herhaling op in gerechtelijke aangelegenheden, als voogd, leenhulder of getuige. Sinds zijn huwelijk met Anna Bentinck in 1532 zal hij als schoonzoon vaak te gast zijn geweest op Het Loo, waar zijn schoonouders woonden. Het is niet zeker dat hij op 25 januari 1536 ook ‘upt Loe’ was, toen hertog Karel hem als opvolger van zijn overleden vader naar voren schoof als lid van de Arnhemse raad. Op 31 augustus 1537 noemde de hertog zijn naam als ‘diener ind lieven getrouwen’ in de oorkonde waarin hij zijn evenzeer ‘lieve getrouwe’ Johan Bentinck wegens diens veertigjarige trouwe dienst erfelijk beleende met het jagermeesterschap van de Veluwe. De hertog noemde Zeger als leenvolger inzake het jagermeesterschap, ingeval Bentincks eigen leenbekwame zonen Adolf en Karel zonder mannelijke nakomelingen mochten overlijden. Zoals we zullen zien zou deze zogenaamde ‘constitutie’, waarbij Johan Bentinck zijn vrij eigen huis Het Loo als leen aan de hertog opdroeg, voor Zeger nog veel voeten in aarde krijgen.

Op 27 januari 1538 behoorde Zeger met zijn schoonvader Johan Bentinck tot de delegatie uit de Veluwse ridderschap die te Nijmegen het verdrag ondertekende waarbij de op handen zijnde opvolging van hertog Karel door Willem van Kleef en Gulik werd geregeld. Hierbij kwamen ook de rechten en plichten van de ingezetenen aan de orde, met name het erfrecht van geestelijken. Zeger kon toen niet bevroeden hoe nadrukkelijk hij en zijn nakomelingen wat dit laatste betreft met deze regeling nog te maken zouden krijgen.

Op 30 juni van dat jaar overleed hertog Karel. In zijn testament, dat hij luttele uren daarvoor had laten opmaken, wees hij Zeger van Arnhem samen met de graven Joost van Bronckhorst en Christoffel van Meurs aan als uitvoerder van zijn laatste wil en bedacht hij hem wegens zijn trouwe diensten – wat die ook waren geweest – met 1500 goudgulden. Dat hem de eer te beurt viel te behoren tot de selectieve kring van Van Bronckhorst en Van Meurs, onderstreept zijn vertrouwenspositie aan het hof. Ter compensatie voor de schade die Steven van Ruytenborch tijdens hertog Karels veldtocht in Friesland had geleden ontving deze uit de boedel de Cannenburgh te Vaassen, die Zeger – zelf dus executeur-testamentair – al op 16 februari 1540 als ‘de poll genant Kannenborch’ van hem overnam. Op zijn beurt deed hij het goed op 6 mei 1543 weer over aan Maarten van Rossem, die de aanzet zou hebben gemaakt tot de bouw van het kasteel in zijn huidige vorm. In 1539 werd Zeger lid van de Arnhemse Sint-Nicolai Broederschap.

1543 was voor Zeger een bewogen jaar. In het voorafgaande jaar, op 22 september 1542 was zijn vrouw Anna overleden. Zij liet hem acht minderjarige dochters na, reden te meer om in 1543 te hertrouwen met Catharina van Honnepel, weduwe van Reinier van Voorst tot Dorenburg, die op haar beurt ook kinderen meebracht, onder wie haar zoon Elbert, die later zou trouwen met Zegers oudste dochter Johanna. In 1543 werd Zeger zijn moeders leenvolger op Kernhem. Na het overlijden van hertog Karel had diens opvolger, Willem van Kleef, hem naast onder meer Van Meurs, Van Bronckhorst en Van Rossem aangesteld tot zijn raadsman. Hertog Willem zette de strijd tegen keizer Karel V voort, maar moest in 1543 in hem zijn meerdere erkennen. Zeger van Arnhem werd gemachtigd om namens het Kwartier van Veluwe en in bijzijn van zijn broer Josef en zwager Adolf Bentinck op 12 september het Tractaat van Venlo te ondertekenen. De hertog ontsloeg hem van zijn eed, waarop Zeger als raad in dienst trad van de keizer en lid werd van het Hof te Arnhem.

Op 16 oktober 1543 deed Adolf Bentinck een beroep op de Gelderse leenkamer om in de rechten van zijn overleden vader te mogen treden. Geen probleem, behalve wat Het Loo betrof en het daaraan gekoppelde jagermeestersambt. Daarop werden alsnog aanspraken gemaakt door de bezitters van het huis Heukelom, waarvan het ambt in 1481 was afgescheiden. Al met al werd Adolf eerst in september 1547 met Het Loo en het jagermeestersambt beleend. Adolf Bentinck overleed op 10 januari 1548 zonder wettige kinderen na te laten. Omdat Adolfs broer Karel al eerder was overleden, wierp Zeger van Arnhem zich op als leengerechtigd tot het jagermeestersambt. Na een levendige correspondentie, waarbij ook landvoogdes Maria betrokken raakte, werd hem dit pas op 3 september gegund “syn leven lanck ind nyet langer”. Er was namelijk verschil van mening geweest of alleen Zeger zèlf, dan wel ook zijn eventuele mannelijke nakomelingen voor die belening in aanmerking zouden komen. Opmerkelijk genoeg deed Zeger het ambt dadelijk over aan stadhouder Filips van Lalaing, ook weer voor de duur van diens leven. Na het overlijden van haar broer legde Zegers schoonzuster Aleyd Bentinck, religieuze in Zutphen, haar habijt af, liet zich op 30 mei 1548 belenen met huis Het Loo en trouwde met haar zwager Filips van Varick. Die meldde zich in het voorjaar van 1555 als erfgenaam van zijn dochtertje Clara, dat kort na haar geboorte was overleden, maar haar moeder in het kraambed nog juist had overleefd. Dit werd aanleiding tot een erfrechtelijke kwestie tussen de families Van Arnhem en Van Varick, die decennia lang duurde. Nadat hij bij het overlijden van stadhouder Lalaing in 1555 definitief afstand had gedaan van het jagermeesterschap, werd Zeger in november 1556 leenrechtelijk in het bezit van Het Loo gesteld, waarvan Filips’ zuster Margriet, de weduwe van Adolf, nog het vruchtgebruik genoot. Zeger noch zijn zwager Filips hebben de minnelijke schikking mogen beleven die in 1595-1596 leidde tot een verdeling van Het Loo.

Zeger van Arnhem overleed, moegestreden, op 15 augustus 1557. Hij werd in de kerk te Ede begraven bij zijn eerste vrouw Anna Bentinck. In mei 1556 was zijn tweede vrouw Catharina van Honnepel daar ook al te ruste gelegd. Zijn oudste dochter Johanna, uit zijn eerste huwelijk, trouwde in juni 1558 met haar stiefbroer Elbert van Voorst, die de strijd tegen de Van Varicks voortzette en wist te bereiken dat zij in 1595 onverkort in het genot van huis Het Loo werd gesteld.

Literatuur

  • N.N., Geschiedenis van Ede, deel 1: Het Kerspel Ede, Ede 1933
  • L. Aardoom, ‘Het Loo verdeeld en herenigd’, in: Bijdragen Felua. Jaarboekje voor de geschiedenis en de archeologie van de Veluwe 7/8 (1998/99), 49-111
  • D.J.G. Buurman (red.), De Cannenburch en zijn bewoners, Zutphen 1990
  • P.R.A. van Iddekinge, Het Archief van de Sint-Nicolai Broederschap te Arnhem 1352-1892, Arnhem 1978
  • F. Keverling Buisman, ‘Het Tractaat van 12 september 1543’, in: Verdrag en Tractaat van Venlo, Hilversum 1993, 267-277
  • A.J. Maris en H.L. Driessen (†), Het archief van het Hof van Gelre en Zutphen (1543-1795) [ .....], Arnhem 1973-1978, 3 delen
  • I.A. Nijhoff, ‘Het Loo, geen lusthuis der Geldersche hertogen’, in: BVGO 3 (1842), 214-220
  • V. Paquay, De geschiedenis van de Stichting Sint Nicolai Broederschap te Arnhem, Zutphen 1993
  • A.P. van Schilfgaarde, ‘Het testament van hertog Karel en zijn afstammelingen’, in: BM Gelre 50 (1950), 23-53
  • A. van Slichtenhorst, XIV Boeken van de Geldersse geschiedenissen, Arnhem 1654
  • A.C. Snouckaert van Schauburg, ‘Afschriften van grafzerken’, in: De Nederlandsche Heraut 8 (1897), 69-86
  • G.A. Starink, ‘Na den dood van hertog Karel van Gelre’, in: BM Gelre 57 (1907), 237-243
  • M.V.T. Tenten, ‘Adellijke huizen op de Veluwe en hun bewoners IV. Kernhem’, in: Nieuwsbulletin Felua 16 (2001), 30-34

Bronnen

  • I.A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, deel 6-2, Arnhem 1859
  • J.J.S. Sloet en J.S. van Veen, Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Het Kwartier van Arnhem, Arnhem 1917
  • J.J.S. Sloet en J.S. van Veen, Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen. Overkwartier, Arnhem 1904
  • GldA, Archief van de Gelderse Rekenkamer, reg. nr. 432
  • GldA, Archief Huis Rosendaal, inv. nr. 1305
  • GldA, Archief Van Rhemen, collectie handschriften, plaatsingsnr. 7A, f. 350-360
  • GldA, ORA Veluwe en Veluwezoom, inv. nrs. 20-23
  • GldA, GA Arnhem, OA Arnhem, br. 838 (afschr in 1079/22v)
  • GA Zutphen, collectie Gerhard Kreynck, inv. nr. 2, f. 51-57v
L. Aardoom
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 13-16.