Voor katholieke edelen was het in de Republiek moeilijk, zo niet onmogelijk, een ambtelijke functie te bekleden. O.G.W.J. Hackfort tot ter Horsts vader was echter wel bij het dagelijks bestuur betrokken geraakt. Als niet onbemiddelde ambtsjonker werd hij aangezocht zitting te nemen in de schepenraad van de hoge heerlijkheid Het Loo. De 15-jarige O.G.W.J. Hackfort moest echter weer van vooraf aan beginnen.
Juist in deze jaren hadden de Patriotten – burgers en geletterden, democratische, maar ook enkele aristocratische regenten – veel kritiek op de bestaande politieke, maatschappelijke en economische situatie van de Republiek. Met name de stadhouderlijke familie lag onder vuur. In hun ogen was het Nederlandse staatsbestel vermolmd. Slechts vergaande staatkundige, maar ook economische veranderingen konden de Republiek van de ondergang redden. Katholieken en protestanten van kleine kerkelijke denominaties, zoals de Remonstranten en de Evangelisch Luthersen, zagen in de Patriottenbeweging dé mogelijkheid tot emancipatie. Dit verklaart hun steun aan de Patriotten en, wat verder in de jaren ’80 van de 18de eeuw, hun sympathie voor de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk. De Nederlandse samenleving heette op het eind van de 18de eeuw een maatschappij in transformatie. De Republiek had veel van haar oude glans verloren, vooral door de verschillende nederlagen tijdens de Vierde Engelse Oorlog, en beleefde een langdurige recessie, waarvan velen het slachtoffer werden.
De jonge Hackfort heette in 1787 “zeer toegedaan aan de revolutionaire principes en bij uitstek rooms”. Dit bleek eveneens uit zijn meer dan loyale steun voor pastoor X. Borgers, die van hem alle gelegenheid kreeg in de schuilkerk op kasteel Ter Horst, naast de prediking van het katholiek geloof, Loenense ingezetenen te overtuigen van de juistheid van het gedachtegoed der Patriotten. Dit deed de pastoor zo overtuigend dat de drost van de hoge heerlijkheid Het Loo, A.W. Schimmelpenninck van der Oye, die tot dan de katholieke schuilkerkgangers hun gang had laten gaan, dreigde met ingrijpen. De jonge ‘revolutionaire’ Hackfort en zijn pastoor bonden in.
Zodra echter de bestuurlijke omwenteling in januari 1795 had plaatsgevonden, kwam Hackfort openlijk uit voor zijn politieke opvattingen. Samen met de landbouwer/secretaris/notaris A.C.W. Nies, een intieme vriend van de familie, nam hij het bestuur op zich van de inmiddels opgeheven hoge heerlijkheid Het Loo, het herstelde schoutambt Apeldoorn. Nies stond garant voor een doelmatig administratief bestuur, Hackfort legde zich vanaf 1795 in hoofdzaak toe op juridische kwesties. Nu had hij in zijn functie van erfmarkerichter van Loenen enige ervaring opgedaan in gerechtelijke kwesties. Op grond van deze functie mocht hij vanouds rechtspreken over de Loenense bevolking. Ook zal zijn aanzien mede bepaald zijn geweest vanwege het feit dat hij in het schoutambt Apeldoorn de grootste grondbezitter was. Zijn bezit bestond uit om en nabij 230 ha, ofwel 270 morgen land.
Waar Nies zich in het lokale bestuur ophield, werd Hackfort meer en meer betrokken bij het gewestelijk en ook het landelijk Bataafs bestuur. Zo werd hij op de hoge golven van de ‘revolutionaire’ veranderingen die ook het inmiddels tot departement omgedoopte Gelderland ‘troffen’, op 24 februari 1796 door de Gelderse Landdag welhaast vanzelfsprekend benoemd tot richter van de Veluwe. Van 1801 tot 1810 was hij medelid van het Veluws landgericht, zoals dit college van richters inmiddels werd genoemd.
Door het verdwijnen van oude rechten en de invoering van nieuwe werd het nieuwe Gelderse bestuur geconfronteerd met allerlei administratieve, juridische en fiscale problemen. Daarom werden regelmatig commissies benoemd, die de ontstane problematiek in kaart trachtten te brengen. Meermalen werd Hackfort uitgenodigd in een dergelijke commissie plaats te nemen. Zo was er een geschil ontstaan over de rechten van het Batenburgs gericht, nadat de heerlijkheid van dezelfde naam was opgeheven. Hij zat de commissie voor die hierover oordeelde.
Ook landelijke commissies zochten zijn expertise. De Unitarissen, die vanaf 1795 een volledige hervorming vanaf de basis van het Nederlands staatsbestel verlangden, van bovenaf opgelegd, wilden in navolging van hun Franse revolutionaire broeders voortaan scheiding van kerk en staat. Hackfort heeft hierover met anderen zijn licht mogen doen schijnen. Ook werd hem gevraagd zijn gedachten te laten gaan over veranderingen aangaande een nieuw stedelijk en landelijk bestuur. Daar het de Unitarissen vanwege een veranderende politieke constellatie niet vergund werd hun plannen door te voeren, is veel ervan in de ijskast beland. Later hebben politici als J.R. Thorbecke veel gehad aan de bestudering van de verschillende gedachten, door de commissies in lijvige rapporten vervat. Nadat de vaderlandse politici in 1801 een meer bedaagde koers begonnen te varen, bemoeide Hackfort zich niet meer met de landelijke en gewestelijke politiek.
Kort na het aantreden van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) werd besloten het als een lappendeken ogend rechtssysteem van de Republiek naar Frans model om te vormen. Daar de koning verlegen zat om gekwalificeerd juridisch personeel, besloot hij voor de verschillende nieuwe functies mensen uit de praktijk te vragen. Ook Hackfort, die in het Gelderse goede naam en faam genoot, werd door Lodewijk Napoleon uitgenodigd. Toch kwam deze handelwijze de koning op kritiek te staan. Om die te ondervangen drong de vorst er bij de ‘practijkmensen’ op aan snel een ‘meestertitel’ te behalen. Hackfort werd al spoedig na zijn inschrijving aan de Harderwijker universiteit vereerd met de door de koning vereiste titel. Uit dankbaarheid stortte hij in 1809 een som van ƒ 600,– in de kas van de Universiteitsbibliotheek.
In juli 1810 riep keizer Napoleon zijn broer terug naar Frankrijk. Een jaar later werd de Bataafse republiek bij het keizerrijk ingelijfd. Om een eind te maken aan alle bestuurlijke verwarring wenste de keizer onder andere voor het platteland een op Franse leest geschoeide inrichting. Het schoutambt Apeldoorn werd een kanton, bestaande uit de mairies Apeldoorn en Beekbergen. Loenen dat tot dan als derde kerkdorp bij het schoutambt had behoord, werd nu ook een mairie en vormde met Brummen een kanton. A.C.W. Nies, die zich toelegde op zijn notarisambt, werd weliswaar aangezocht maire van Loenen te worden, maar liet dit over aan Hackfort. Om de Nederlandse adel meer aan zich te binden, besloot Napoleon het aantal ‘baron’benoemingen op te voeren. Ook O.G.W.J. Hackfort tot ter Horst werd met deze ‘verhoging’ vereerd; zijn verdiensten zullen ongetwijfeld een rol hebben gespeeld.
In 1814 – en nog eens na het samengaan met België in 1815 – werd het binnen het Koninkrijk der Nederlanden allemaal weer anders, al bleven de toenmalige plattelandsbesturen nu ad-interim voortbestaan. Ook Hackfort bleef gehandhaafd. Dat koning Willem I van diens verdiensten uit de voorbije decennia op de hoogte was, blijkt uit het feit dat de Loenense edelman bij de 600 genodigden hoorde die de inhuldiging van Nederlands eerste Oranjevorst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam mochten bijwonen.
Op 1 januari 1818 kreeg het Gelderse platteland een nieuwe bestuursvorm, die qua opzet een breuk betekende met de 18de eeuw. De kerkdorpen Apeldoorn, Beekbergen en Loenen vormden opnieuw het schoutambt Apeldoorn, maar nu nieuwe stijl. De benoemde schout/burgemeester J.A.J. baron Sloet tot Olthuis kreeg voor zijn dagelijkse arbeid steun van de assessoren A.M. Muller ten Hoove en mr. O.G.W.J. baron Hackfort tot ter Horst. Veel heeft de laatste zich in Apeldoorn niet laten zien. Hij had het drukker met zijn functie van erfmarkerichter van Loenen.
Dat het erfmarkerichterschap veel van hem vergde en hem in een lastige positie tegenover Sloet bracht, kwam voort uit het nieuwe plattelandsbestuur, dat benoemingen en inrichtingen van kerk en school wettelijk naar zich toe mocht trekken. Toch hadden markegenootschappen in dezen oudere rechten, maar die heetten min of meer vervallen. Nadat in september 1823 besloten werd hervormde kerkvoogden en kerknotabelen voor Apeldoorn, Beekbergen en Loenen in te stellen, aangewezen door het Apeldoorns gemeentebestuur, kwam het tot een conflict met de ooit ‘revolutionair’ genoemde Hackfort en het lokaal bestuur. Hij kwam onverwacht de vergadering binnen en eiste als erfmarkerichter zijn benoemingsrechten voor Loenen terug. De onderbroken vergadering werd geschorst, maar men week niet van de ingeslagen weg.
Het jaar daarop overleed Hackfort. De invoering van de nieuwe Reglementen op het Plattelandsbestuur van augustus 1824 heeft hij niet meer meegemaakt. Het is de vraag of zijn assessorschap zou zijn gecontinueerd. Overigens bleef het na 1824 gebruikelijk dat de hoofdbewoner van Ter Horst op een of andere wijze in het Apeldoorns gemeentebestuur plaatsnam.