In Nijmegen-Oost ligt de Corduwenerstraat, genoemd naar G.A. Corduwener. Wie was de man die in Nijmegen met een straatnaam vereerd wordt?
Vlak na zijn huwelijk in 1907 vestigde Corduwener zich te Nijmegen. Hij was stukadoor, een anonymus, iemand die als zo velen naar de Waalstad trok omdat er straat na straat werd volgebouwd met huizen voornamelijk bestemd voor de betere standen. Aan de Ten Hoetdwarsstraat betrok hij samen met zijn vrouw een eenvoudige woning. Het echtpaar kreeg in 1909 een zware slag te verduren, hun eerste kind werd levenloos geboren. Het zou tot 1917 duren eer een volgend kind, een meisje, geboren werd. Een echt klein huishouden hadden de Corduweners niet. Sinds 1911 woonde een halfzus van Corduwener bij hen in. Een tweede inwoning dateerde van 1922 toen Petrus Hendrikus Corduwener, een jongere broer, samen met vrouw en dochters bij de Corduweners introk. Het halfzusje verhuisde in 1923 binnen Nijmegen. In 1927 vertrok Corduwener zelf met zijn gezin naar nieuwbouw van woningbouwvereniging De Gemeenschap in de Koolemans Beynenstraat. Drie jaar later vestigde ook het gezin van de jongere broer zich in dezelfde straat, op een ander adres overigens. In 1931 keerde broer Peter met zijn gezin terug naar Nederlands-Indië, waar hij ook vóór 1922 ambtenaar was.
In zijn eerste jaren te Nijmegen nam Corduwener een aantal beslissingen die van grote invloed waren op zijn publieke leven en loopbaan. Hij sloot zich in 1907 aan bij de afdeling Nijmegen van de Bond van Werknemers in het Stucadoorsbedrijf en werd meteen secretaris van deze afdeling. Mogelijk speelde daarbij een rol dat hij al vakbondservaring had. In 1897 was hij namelijk lid geworden van de afdeling Arnhem van de stukadoorsbond. Daarmee staaft hij de stelling dat Nijmegen op vakbondsterrein een missiegebied was dat vanuit Arnhem bewerkt werd. In 1910 werd hij lid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en twee jaar later werd hij lid van de Nijmeegse Besturen Bond. Met deze keuzes voor de partij en vakbond brak hij met zijn katholieke verleden. Eerder had hij al door met de gereformeerde Hermina Onderstal te trouwen aangegeven dat het geloof voor hem niet van wezenlijk belang was.
In partij en bond wist hij een vooraanstaande positie te verkrijgen. Hij werd het boegbeeld van de socialistische zuil in Nijmegen. Die zuil had allerlei vertakkingen met steeds als doel de politieke en sociaal-economische positie van de arbeiders te verbeteren en hen cultureel te verheffen. Corduwener was de stuwende kracht achter de stichting van een eigen vakbondsgebouw aan de Berg en Dalseweg. Hij nam ook de leiding op zich bij festiviteiten als bijvoorbeeld de Sinterklaasvieringen. Deze vieringen van de Besturen Bond werden steeds groter van opzet en er moest zelfs van het eigen gebouw uitgeweken worden naar de grote zaal van De Vereeniging. Daaruit en uit bijvoorbeeld de ledentallen van de Nijmeegse Besturenbond bleek dat ‘de roden’ geen quantité négligeable vormden.
Toen Corduwener zich in 1910 bij de SDAP aansloot was de partij niet vertegenwoordigd in de gemeenteraad. Het kiesstelsel was in die jaren nog een soort districtenstelsel, wat ongunstig was voor de SDAP. De partij haalde geen zetels bij achtereenvolgende gemeenteraadsverkiezingen, ook al wist zij ruim 20% van het electoraat achter zich te scharen. Het eerste tastbare resultaat werd behaald in 1917 toen één zetel in de wacht werd gesleept. Corduwener werd het eerste socialistische raadslid in de geschiedenis van Nijmegen. Omdat hij lid van de raad werd, moest hij zijn bijbaantje als gemeentelijke brandwacht opzeggen, dit wegens onverenigbaarheid van functies. Vanaf nu kraaide de rode haan nog maar in één betekenis.
In 1919 kwam er algemeen kiesrecht en werd het principe van evenredige vertegenwoordiging het uitgangspunt van het kiesstelsel. Vanaf dat jaar had de SDAP getalsmatig een stevige positie in de raad. De partij verwierf acht zetels. In het Interbellum zou de Nijmeegse SDAP telkens acht zetels behalen, met uitzondering van 1931 toen zij op zeven bleef steken. Corduwener, leider van de socialistische fractie, was in de door de katholieken gedomineerde raad dé tegenspeler van de Rooms Katholieke Staatspartij (RKSP), aangevoerd door P. Th. H. M. Dobbelmann (raadslid van 1905 tot 1924). De revolutie van Troelstra en het verzet van de SDAP tegen de komst van de katholieke universiteit in Nijmegen waren beide tegen het zere been van de roomsen. Ook het socialistische streven naar meer zorg door de overheid kon op rooms verzet rekenen. Iedere zuil diende voor de eigen kring een systeem van zorg op te zetten, was het RKSP-standpunt.
Als representant van het rode gevaar had Corduwener het zwaar te verduren in de raad. Met zijn opvliegende karakter was hij een makkelijke prooi voor het verbale geweld uit de RKSP-hoek. Intussen probeerde hij in de raad op te komen voor de arbeiders én voor degenen die tot de onderklasse behoorden. Toen hij klaagde over de badinerende houding van leden van het Burgerlijk Armbestuur werd hem om bewijs gevraagd. Hij nam de moeite om zelf poolshoogte te gaan nemen en uit zijn handgeschreven aantekeningen blijkt grote empathie voor mensen die buiten hun schuld arm en werkloos waren. Ze verdienden het niet om op hun nummer gezet te worden. Corduweners ster was intussen nog steeds rijzende. In 1920 was hij lid van Provinciale Staten geworden. Zijn politieke slagkracht in de raad was echter gering, gezien de grote roomse meerderheid. Die torpedeerde de raadsvoorstellen van de socialisten en slaagde erin hen lang buiten de raadscommissies te houden. Een wethouderszetel voor de SDAP zat er pas in na het vertrek uit de gemeenteraad van Dobbelmann, die een veto had uitgesproken tegen een socialistische wethouder.
In 1927 koos de RKSP voor een afspiegelingscollege en kregen de socialisten hun begeerde wethouderszetel. Corduwener werd wethouder van Openbare Werken en wist in twee achtereenvolgende ambtsperioden veel te bereiken, zowel op het terrein van aanleg en onderhoud van wegen als op het gebied van de volkshuisvesting. De woningbouwverenigingen realiseerden meer dan 1000 woningen in de jaren 19271935. Ook de krotopruiming nam hij serieus. Het belang van de volksgezondheid eiste volgens hem dat arme mensen hun krotten verlieten. Ze moesten de hogere huur van de veel betere nieuwbouwwoningen maar voor lief nemen.
Toen hij voor de tweede keer wethouder werd vond hij dat hij best wat van zijn salaris kon missen. Voor honderd kinderen uit de armste gezinnen van alle gezindten kocht hij geschenken en deelde die persoonlijk als Sinterklaas uit. Korte tijd van maart tot juli 1932 zat Corduwener, die anders dan zijn collega-wethouders full time politiek bestuurder was, wegens overspannenheid thuis. In de crisisjaren had hij moeite zich neer te leggen bij de bezuinigingspolitiek. Hij saboteerde raadsbesluiten en door zijn nukkig gedrag verslechterde zijn verhouding met de andere wethouders. Eind 1932 draaide hij bij en zag in dat hij zich niet kon blijven verzetten tegen de bezuinigingspolitiek. Corduwener keerde na de verkiezingen van 1935 niet als wethouder terug. De katholieken kozen wegens ‘betere geschiktheid’ alleen wethouders van roomskatholieken huize. Maar het is waarschijnlijker dat het standpunt van de populaire Corduwener ten aanzien van de bezuinigingspolitiek de doorslag gaf hem buiten het wethouderscollege te houden. Hij nam strijdbaar zitting in de raadscommissie van Openbare Werken. Zijn opvolger kon in de ogen van de rancuneuze Corduwener niets goed doen.
Na de raadsverkiezingen van 1939 achtte de RKSP Corduwener weer geschikt als wethouder. Gemeentebedrijven werd zijn portefeuille. In oktober 1940 stierf hij in het harnas, hij bezweek aan een hartaanval die hij kreeg voor de poorten van de gemeentelijke gasfabriek. Een einde als van een speelfilm, ware het niet dat intussen Nederland bezet was en de nieuwe verhoudingen hadden gezorgd voor een dramatisch slotakkoord van zijn loopbaan. Na de Duitse inval koos hij voor de NationaalSocialistische Werkgemeenschap (NSWG) van Rost van Tonningen. “Al moest ik het socialisme bij de duivel halen ...”, waren Corduweners woorden. Hij vond dat proberen te blijven strijden voor socialistische idealen zwaarder woog dan de democratie. Die keuze maakte dat hij als landverrader is betiteld. In Nijmegen leden zijn populariteit en prestige er niet ernstig onder. De herdenkingsartikelen in de plaatselijke pers getuigen daarvan en ook het feit dat geld werd ingezameld voor zijn grafmonument. Het In memoriam uitgesproken in de raadsvergadering door burgemeester Steinweg was bijzonder lovend voor de mens en politicus Corduwener. Dat er na zijn dood een Wethouder Corduwenerstraat kwam en dat bij de straatnaamwijzigingen in 1950 alleen het woord wethouder geschrapt maar zijn naam gehandhaafd is, getuigt van een blijvende waardering voor de man die de Troelstra van Nijmegen werd genoemd.