Christiaan Johannes Lanooy
1881-1948, Kunstpottenbakker
Christiaan Johannes Lanooy werd geboren op 16 maart 1881 in Sint Annaland op het Zeeuwse eiland Tholen. Hij was het tweede van de tien kinderen van de smid Cornelis Lanooy (1854-1929) en diens vrouw Janna van ’t Hof (1861-1924). Op 13 november 1907 trouwde hij in Heemstede met de Purmerendse drukkersdochter Johanna Elisabeth Schuitemaker (1 maart 1878-29 juli 1941). Het echtpaar kreeg vijf kinderen, van wie de jongste slechts enkele maanden oud werd. Lanooy overleed op 24 januari 1948 te Epe.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-024.jpg
Chris Lanooy aan het werk (foto: Museum Princessehof, Leeuwarden)

Een paar jaar na de geboorte van zoon Chris vestigde vader Lanooy zich met zijn gezin in het plaatsje Tholen op het gelijknamige Zeeuwse eiland. Hij begon daar een eigen smederij. Het vak van smid had hij geleerd van zijn vader in het nabij gelegen Sint Annaland, waar hij tot dan toe woonde en werkte. Beweerd wordt dat Chris’ vader te zeer ageerde tegen de streng calvinistische en conservatieve instelling van de plaatselijke bevolking. Zo zou hij kerkbezoek negeren en openlijk uitkomen voor zijn socialistische sympathieën. Dit wekte ieders ergernis en de smederij begon spoedig te verlopen. In 1889 werd de Tholense smid getipt door een ver familielid dat hij een baan kon krijgen als hoefsmid bij de HTM in Den Haag. Hij werd aangenomen en op 5 december van dat jaar verhuisde de familie Lanooy naar de hofstad, waar vader de paarden van de tram besloeg en moeder een groentewinkeltje dreef. Zo kwam het leven van de Lanooys met hard werken nog aardig op de rails. Zoon Chris ging naar school en kreeg les van onder anderen de vermaarde onderwijsvernieuwer Jan Ligthart (18591916). Animo voor de lesstof kon de jonge Lanooy niet opbrengen, zelfs niet binnen het vrije en zelfstandige onderwijssysteem dat Ligthart in zijn school geïntroduceerd had. Wel werd er zijn tekentalent ontdekt en gestimuleerd.

Na zijn lagere-schooltijd hielp Chris zijn moeder in de winkel, maar het was spoedig duidelijk dat hij ook daar niet op zijn plaats was. Op 12 september 1896 ging de jonge Lanooy werken als leerling-schilder bij de Haagse Plateelbakkerij Rozenburg. Vanaf dat najaar tot maart 1898 volgde hij ’s avonds teken- en schilderlessen aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Deze lessen waren voor leerlingen bij Rozenburg verplicht. De creatieve mogelijkheden voor leerling-plateelschilders waren beperkt en het zal om die reden zijn dat de aankomend kunstenaar in oktober 1897 zijn baan opzegde. Er is geen volledig beeld te krijgen van wat Chris Lanooy daarna precies deed. Zo heeft hij als decoratieschilder gewerkt, zowel voor zichzelf als in dienst van anderen. Hij zou zelfs een tijdje in Duitsland hebben gewerkt in verschillende kerken. Daarnaast trad hij in 1898 in dienst als schilder bij Plateelbakkerij Zuid-Holland E. Estié & Co te Gouda. Tot 1906 stond hij ingeschreven als plateelschilder bij de Zuid-Holland, maar het is duidelijk dat hij daar niet onafgebroken kan hebben gewerkt. Voortdurend zocht hij wat anders. Aanvankelijk was dat het werk als decoratieschilder en later dat van pottenbakker. Want al kort na 1898 was Chris Lanooy in Gouda in de ban geraakt van de pottenbakkerij. Hij zag eens hoe pottenbakkers bloempotten en schotels draaiden op een draaischijf en raakte gefascineerd door deze bezigheid. Bij een bloempottendraaier leerde hij het werken op de draaischijf en vanaf 1900 draaide hij z’n eigen schotels en beschilderde die. Zelf zag Lanooy dat jaar ook als het begin van zijn carrière als pottenbakker. In 1903 betrok hij een zolderkamertje in Amsterdam en werkte een jaar lang als plateelschilder bij de firma Wed. Brantjes in Purmerend. Een jaar later vertrok Lanooy naar Scheveningen, waar hij over een eigen werkplaats met een oven beschikte. Kort na 1904 is hij teruggekeerd in Gouda en betrok daar een leegstaande terracottabakkerij. Hij draaide en beschilderde er niet alleen potten, hij begon ook te experimenteren met glazuren. Zijn vroegst bekende werk stamt uit deze periode. Van juni 1906 tot januari 1907 was Chris Lanooy terug bij de Purmerendse fabriek Brantjes, die intussen was overgenomen en onder de naam N.V. Plateelbakkerij ‘HAGA’ werd voortgezet. Hij was er ontwerper en artistiek leider en deed in die korte periode ervaring op in alle mogelijke aspecten van de keramische productie. Teruggekeerd in Gouda besloot Chris Lanooy zich definitief te vestigen als kunstpottenbakker. Intussen had hij in Purmerend zijn toekomstige vrouw, Belly Schuitemaker, leren kennen. Zij vertrok in de zomer van dat jaar naar Heemstede waar zij op 13 november 1907 met Chris Lanooy trouwde. Het echtpaar vestigde zich in Gouda en Lanooy begon als alleenwerkend pottenbakker aan de opbouw van een bestaan.

In het begin van de vorige eeuw was het niet gebruikelijk dat pottenbakkers zelfstandig werkten. Alle keramische producten kwamen uit de fabriek. Lanooy was een der eersten in Nederland die de fabrieksmatige productie van aardewerk afwees. De kunstpottenbakker, want zo begon hij zich te noemen, wilde alle stadia van de productie zelf beheersen. Tevens wilde hij dat zijn keramiek niet alleen praktisch was, maar ook mooi. Met deze zienswijze kwam Lanooy dicht bij het ideaalbeeld van de kunstenaar, zoals dat werd geformuleerd door de Britse kunsttheoreticus en ontwerper van kunstnijverheid William Morris (18341896). Alle fasen van het pottenbakken deed Lanooy zelfstandig; hij werd hierin alleen voorgegaan door Willem Coenraad Brouwer (1877-1933). Daarnaast was hij een van de eerste pottenbakkers in Nederland die geschilderde decoraties op keramiek verving door bijzondere, veelal zelf samengestelde glazuren. Deze wijze van versieren kende men wel in China en Japan, maar was in ons land destijds volstrekt nieuw. Hij zocht niet zozeer naar nieuwe vormen; zijn interesse ging vooral uit naar de problematiek van de kleuren. Hiermee was Chris Lanooy een voorbeeld voor collega-pottenbakkers, die ook gingen experimenteren en glazuren toepasten als zelfstandige decoratie. Inspiratie vond de jonge keramist niet alleen in de pottenbakkerskunst van de oude Oost-Aziatische meesters, maar ook in de schoonheid van de natuur die hem omringde. Deze inspiratiebronnen interpreteerde hij op een zodanige wijze dat een persoonlijke stijl ontstond, die hem al vroeg in het tweede decennium van de vorige eeuw in binnen- en buitenland bekend maakte.

De Haagse kunsthandel Kleijkamp richtte in 1908 de eerste tentoonstelling in van Chris Lanooys werk, die al meteen een groot succes werd. Een jaar later was zijn kunst te zien in expositieruimten te Haarlem en te Rotterdam. Internationaal brak Lanooy definitief door in 1910, toen zijn inzending aan de Wereldtentoonstelling in Brussel met de prix d’honneur werd bekroond. Toen in 1914 het Stedelijk Museum te Amsterdam met een grote overzichtstentoonstelling met 400 werken van Chris Lanooy kwam, was zijn naam als kunstpottenbakker niet meer uit de kunstwereld weg te denken. Toch heeft hij zich vaak moeten verdedigen tegen critici die meenden dat zijn kunstwerken te veel door toeval werden bepaald. Zo zouden kleisoort, glazuursamenstelling, oventemperatuur, het spel der vlammen e.d. te nadrukkelijk van invloed zijn op het eindresultaat. Lanooy heeft zijn hele leven lang, tijdens voordrachten en interviews, gewezen op de technische perfectie die hij nastreefde, waardoor het toeval tot vrijwel nul was gereduceerd. Hij had het gehele proces volledig in de hand, zo was zijn stellige overtuiging.

In 1914 zou in New York in een expositie ook aandacht aan zijn werk worden besteed, maar het schip waarmee de keramiek van Chris Lanooy werd overgevaren heeft de Verenigde Staten nooit bereikt. Pas na de Eerste Wereldoorlog konden de Amerikanen kennismaken met het werk van onze landgenoot. Zijn aanzien in Amerika steeg snel, wat inhield dat hij regelmatig naar de nieuwe wereld kon exporteren. Naast ‘kunstpotten’ maakte Lanooy na de oorlogsjaren ook keramiek voor een groter publiek, zoals gebruiksaardewerk en borden met eenvoudige motieven van paddestoelen en vogels, die hij in serie maakte.

Lanooy was een veelzijdig kunstenaar: hij was in de eerste plaats pottenbakker, maar daarnaast schilderde hij, vooral landschappen, en ontwierp hij behang en zelfs een patronendamast. In 1918 ging hij op freelance basis gebruiksglas beschilderen bij Glasfabriek Leerdam. Later maakte hij ook ontwerpen voor glaswerk, eerst alleen voor gebruiksglas, maar vanaf 1923 ook voor Leerdams unica. Zelf glasblazen kon hij echter niet. Zijn contacten met de Leerdamse glasfabriek duurden tot 1930.

Het echtpaar Lanooy had begin 1920 vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes. Het jongste kind Hedda overleed enkele maanden na de geboorte. Op medisch advies verhuisde het gezin nu naar Epe. Gouda had een te vochtig milieu, waar met name de gezondheid van de kinderen onder leed. Epe was droger en dus beter om de kinderen te laten opgroeien. Aan de Heerderweg kocht Lanooy een grote villa, die hij Huize Hedda noemde. Gedurende de eerste jaren van zijn verblijf in Epe kwam Chris nauwelijks tot productie. Hij was te druk met onder andere de bouw van ovens, de inrichting van werkplaatsen en een laboratorium voor zijn glazuurexperimenten. Zijn huis moest hij tijdelijk verhuren omdat hij zich voor de aankoop diep in de schulden had gestoken. Wel schilderde hij veel in die tijd, vooral bos- en heidegezichten. Nadat zijn pottenbakkerij was ingericht begon hij weer te draaien en te stoken, en kon de verkoop weer op gang komen. Overigens was het vooral Belly die met de potten van haar man de boer opging, voor de financiën zorgde en het dagelijkse leven binnen het gezin regelde. Zij was de drijvende kracht achter de kunstenaar.

Lanooy kon mooi vertellen over zijn werk. In zijn woning had hij een verkoopruimte ingericht, waar hij publiek ontving. Ook gaf hij demonstraties in zijn tuin en nodigde hij belangstellenden uit aanwezig te zijn als hij een oven opende. Als vlotte en fantasierijke verteller voorzag hij alles van commentaar. In drukke tijden vroeg hij zelfs een kwartje voor de toegang op zijn terrein. In Epe en omstreken stond zowel de pottenbakker als zijn pottenbakkerij te boek als een bezienswaardigheid die een bezoekje ruimschoots rechtvaardigde.

In 1924 kwam Frans Slot (1909-1974) als hulpje bij de familie Lanooy de geiten hoeden, maar hij raakte zo in de ban van de pottenbakker en zijn werk, dat hij bij hem in de leer wilde. Bijna twintig jaar zou hij in de pottenbakkerij van Chris Lanooy werken, eerst als leerling, later als medewerker, om daarna als zelfstandig pottenbakker tot zijn dood toe in Epe actief te blijven en landelijk faam te verwerven. Intussen maakte Lanooy niet alleen kunstvoorwerpen, maar ook steeds meer betaalbaar gebruiksaardewerk, dat op verschillende verkooppunten door het hele land te koop was. Maar van belang bleef hij toch om zijn kunstpotten, vooral steengoed en porselein. Tot zijn vaste afnemers behoorden Helene Kröller-Müller (1869-1939), Hermine Elise Hannema-de Stuers (1862-1940) en de bekende kunstkenner Hendricus Petrus Bremmer (1871-1956). Zijn ster steeg nog hoger toen hij in 1925 de médaille d’or ontving voor zijn inzending naar de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes te Parijs.

In de malaise van de jaren ’30 moesten de Lanooys de verkoopactiviteiten uitbreiden om nog voldoende inkomen te vergaren. Zo werd noodgedwongen overgegaan tot de verkoop van tweede keus serviezen en zelfs misbaksels, waardoor helaas veel slechte Lanooys in omloop zijn gebracht. Ook werd een zegeltjessysteem ingevoerd, waarbij de klant zegeltjes kon kopen voor ƒ 0,50. Had men een spaarkaart vol dan gaf dat recht tot aankoop van gebruiksvoorwerpen tegen een flinke korting.

Tot 1942 gingen de zaken redelijk goed: er was meestal voldoende inkomen en er waren regelmatig exposities in binnen- en buitenland. In juli van dat jaar overleed zijn vrouw, wat een enorme slag was voor Chris Lanooy. Zelf kreeg hij gezondheidsproblemen door suikerziekte, die plotseling de kop op stak en hem de rest van zijn leven met wisselende hevigheid parten speelde. Zijn productie stagneerde en toen hij zich niet aansloot bij de Kultuurkamer kwam de draaischijf volledig stil te staan. In de december 1944 vond de Sicherheitsdienst wapens in zijn woning en werd Chris Lanooy gevangen gezet en later naar kamp Amersfoort overgebracht. Daar is hij op het eind van de oorlog bevrijd. Teruggekeerd in Epe probeerde Lanooy zijn werk te hervatten, wat ondanks zijn ziekte ook enigszins gelukte. In 1947 reisde hij naar Zweden, waar hij onder andere een bezoek bracht aan een grote keramische fabriek te Gustavsberg. Daar nodigde men de beroemde Nederlandse pottenbakker uit ontwerpen te maken voor keramiek. Het is niet doorgegaan, want de dood maakte op 24 januari 1948 toch nog vrij plotseling een eind aan het leven van de kunstpottenbakker, schilder en ontwerper Chris Lanooy. Hij ligt begraven in Epe naast zijn vrouw Belly, op de begraafplaats aan de Tongerenseweg.

Literatuur

  • E. Ebbinge, C.J. Lanooy kunstpottenbakker, tentoonstellingscatalogus Gemeentelijk Museum Het Princessehof, Leeuwarden 1977
  • K. Gaillard en W. Heijbroek (red.), Tussen twee vuren, Chris Lanooy 1881-1948, Zwolle 2002
  • J.F. Slot, ‘Chr. Joh. Lanooy’, in: Ampt-Epe Mededelingenblad, nr. 7 (1966), 15-18
  • H. Westerweel, ‘Lanooy als pottenbakker en zijn plaats in de tijd’, in: Zeeuws Tijdschrift 50, nr. 2 (2000), 4-9

Bronnen

  • GA Epe, n.a.v. expositie Lanooy in 1984 te Epe, doosnr. 1995, volgnr. 2, bevattende diverse knipsels, correspondentie en aantekeningen
  • Nieuws- en advertentieblad voor Epe, Heerde, Wijhe, Olst en omstreken, 28 september 1940
  • Noord Veluws Dagblad, 25 september 1982
  • Veluws Nieuws, 27 januari 1948
J.W.Tetterode Ravestein
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 77-80.