Over de jonge jaren van Berendina van Rensinck is hoegenaamd niets bekend. In 1738 trouwde zij op 34jarige leeftijd als ‘jonge dochter’ met de Bennekomse predikant Henricus Hoffman, die weduwnaar was van Gerhardina Marckelhoff.
Berendina van Rensinck was dichteres. En als zodanig moet zij al voor haar huwelijk bekend zijn geweest. In 1750 ondertekent zij bijvoorbeeld nog een gedicht met: “Berendina van Rensink, Nu Hoffman.” Kennelijk was deze toevoeging nodig en kon zij niet ondertekenen met alleen Hoffman.
Van der Aa (Biographisch Woordenboek der Nederlanden) deelt over haar gedichten mee: “Men vindt hare poëzy vóór de werken harer tijdgenooten”. Thans zijn van haar nog maar enkele gedichten bekend. Een daarvan is inderdaad een gedicht dat een inleiding vormt op gedichten van een tijdgenoot. Het is het gedicht Aan de welgebore jonkvrouw, Anna Lucretia van Zon; op de uitgave der digtwerken hares zusters Sara Maria van Zon. De dichtbundel Verzameling van stichtelijke gedichten van Sara Maria van Zon verscheen in 1756. Sara Maria van Zon († eind 1755/begin 1756) was een Utrechtse dichteres van stichtelijke liederen. Zij had een zwakke gezondheid. De Verzameling werd kennelijk na haar overlijden in opdracht van haar zuster uitgegeven.
Twee andere gedichten van Berendina van Rensinck hebben te maken met de stadhouderlijke familie. Het eerste, uit 1747, markeert het einde van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk: Op de aanstelling, van zyne vorstelyke en doorluchtige hoogheid den heere Willem Karel Henrik Friso, prinse van Oranje en Nassau [...] tot stadhouder, admiraal en kapitein generaal, der Zeven Verenigde Nederlanden. Het werd als pamflet uitgegeven.
Drie jaar later, in 1750, werd – eveneens als pamflet – uitgegeven een Zegenwensch op den tweden verjaardag van zyne hoogvorstelyke doorluchtigheid, Willem den Vyfden, Prince van Oranje en Nassau, Grave van Buren, enz. enz. enz. onzen zeer gewenschten geboren erfprinse. Den VIIIden van Lentemaand MDCCL.
Om een idee te geven van deze gedichten volgen hier uit het laatste gedicht – dat aanwezig is bij het Museum Meermanno-Westreenianum te Den Haag – van de zes coupletten het eerste en laatste: “Een ander stook nu vreugdevuuren, Terwyl de Oranjespruit verjaart; Ik dank Hem die den Graaf van Buuren Tot heden gunstig heeft gespaard. God, wensch ik, zal met heil besproejen Den Stam en Vruchten die vast groejen. Lang moet de Oranjestam zo bloeien, Met blad en vruchten, fris en schoon, En in gewenschte Telgen groeien! Geen onweêr treffe ooit zyne kroon! Die blyve gaaf en ongeschonden, Tot dat geen tyd meer word gevonden!” In 1759 werd Berendina van Rensinck getroffen door de slag van het overlijden van haar man. Hierover bericht de Boekzaal der Geleerde Waerelt van maart 1759 als volgt: “op den 25 Maart 1759 naar een Slaap ziekte van weinige Uuren, verzeld met beroerte in den ouderdom van omtrent 60 Jaar overleden, den Wel Eerwaarden Heere Henricus Hoffman, hebbende hier [Bennekom] Eenentwintig Jaar, en byna agt Maanden met veel Yver, en niet zonder des Heeren Zegen, alle deelen der H. Bedieninge dezer gemeente vervuld. Zijn Wel Eerwaarde laat een Weduwe met vier Kinderen en een Voordochter uit zijn eerste Huwelyk na”.
Berendina vindt in dit overlijden opnieuw aanleiding tot het schrijven van een gedicht. De Boekzaal vervolgt dan ook met: “Des zelfs Weduwe heeft, dit volgende Grafschrift in die treurige omstandigheden ontworpen: GRAFSCHRIFT op mynen Dierbaren Echtgenoot, den Wel Eerw. Heer HENRICUS HOFFMAN Hier rust myn Echtgenoot, of liefst zyn overschot; Hoe wordt myn ziel vertroost door Hem omhoog te aanschouwen! Zyn heel opregten geest en werk was trou voor God: Die Hem niet vrugt’loos deed als op een steengrond bouwen. Gereinigt door ’t geloof, bezield van ‘s Heilands min, Vloog Hy met alle spoed ten Starren Hemel in. Berendina van Rensinck Wed. Hoffman” Dit wel heel persoonlijke grafschrift is tevens het laatste gedicht dat van Berendina bekend is.
Van de Bennekomse kerk ontving zij nog iets meer dan een jaar inkomsten (iets meer dan 148 gulden) uit de pastoriegoederen. Vanaf 1762 werd dit vervangen door een jaarlijkse bijdrage uit een ‘weduwenbeurs’. Deze was in 1748 door haar echtgenoot met 28 andere predikanten uit de classis opgericht als ‘pensioenvoorziening’ voor predikantsweduwen en ‘onmondige’ wezen. De inkomsten van de ‘beurs’ bestonden uit bijdragen van leden en uit opbrengsten uit effecten en obligaties. ‘Juffrou Hofman’ ontving er – net als de andere weduwen – een variabel bedrag uit, dat ten hoogste 90 en ten laagste 83 gulden per jaar bedroeg.
Berendina overleed, 76 jaar oud, op 24 mei 1780 te Tiel, waar haar zoon Henricus op dat moment predikant was. Deze was, net als Berendina, fel Oranjegezind. Het zou hem gedurende de Franse Tijd in moeilijkheden brengen. Het is niet uitgesloten, dat Berendina in de laatste jaren van haar leven bij haar zoon in Tiel woonde. Op 29 mei 1780 werd ze te Bennekom begraven. In 1781 volgde nog eenmaal een uitkering uit de Weduwenbeurs. Het levert de laatste vermelding van Berendina van Rensinck in de archieven op: “Uitgegeven aan de Erfgenaamen van de Wed. Hofman het vierendeel jaars waar in Haar Ed. gestorven is op den 24 Mey 1780 [ƒ] 22-10-0”.