Antoine Louis des Tombe
1907-1987, Burgemeester
Antoine Louis des Tombe werd op 19 februari 1907 in De Bilt geboren. Hij was een zoon van Jacob Willem des Tombe, wethouder te De Bilt (1861-1921), en Antoinette Louise Baronesse van Boetzelaer (1873-1965). Op 2 juli 1954 trad hij te Blaricum in het huwelijk met Alice de Vries Robbé (geb. 1933). Zij kregen een dochter. Antoine Louis des Tombe overleed op 12 juni 1987 in Apeldoorn.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-042.jpg
A.L. des Tombe (foto: Apeldoorns Archief)

Antoine Louis des Tombe stamde uit een familie die van oorsprong afkomstig was uit de Noord-Franse textielstad Tourcoing. Tijdens de Hugenotenoorlog vluchtten zijn voorouders uit Frankrijk en vestigden zich eind 16de eeuw in Leiden waar ze via de lakenindustrie tot aanzien kwamen. Een van de nazaten, Jacob des Tombe, was in de 18de eeuw drost van Amerongen, en zijn achterkleinzoon Jacob Willem was wethouder te De Bilt en de vader van Antoine Louis.

Antoine Louis was 14 jaar toen zijn vader stierf. Hij bezocht op dat moment het gymnasium te Utrecht. Na zijn rechtenstudie aldaar vertrok hij in 1932 als volontair naar de gemeentesecretarie van Maartensdijk en in juli 1933 werd hij benoemd tot adjunct-commies/redacteur in de voormalige gemeente Zuylen. Des Tombe, lid van de Christelijk Historische Unie, werd in oktober 1934 benoemd tot burgemeester van Abcoude. Zijn benoeming tot burgemeester betekende voor de hele familie een verhuizing. Zijn moeder, twee zussen en een broer verhuisden mee naar Abcoude. Antoine Louis was op dat moment ongehuwd, evenals zijn oudere broer en zussen.

In oktober 1939 volgde zijn benoeming tot burgemeester van Soest. Opnieuw verhuisde de hele familie mee. De gemeente had het in de oorlogsjaren met burgemeester Des Tombe niet beter kunnen treffen, vond men in Soest. Toen de gemeenteraad in 1941 door de Duitse bezetter buiten spel was gezet en de wethouders slechts een adviserende bevoegdheid hadden gekregen, verrichtte burgemeester Des Tombe als enig bestuurder tijdens de oorlogsjaren belangrijk bestuurlijk werk. Zo nam hij in juni 1942 het initiatief tot een gemeentelijk uitbreidingsplan. Vanwege de sterke bevolkingsgroei in die jaren completeerde Des Tombe dit uitbreidingsplan een jaar later met een plan voor industrievestiging. In feite legde hij met beide plannen de basis voor het naoorlogse ruimtelijke beleid van de gemeente Soest. Ook in het verzet tegen de bezetter was burgemeester Des Tombe actief. Toen de Duitse propaganda voor tewerkstelling in Duitsland in het begin van 1943 bleek te falen en de oorlogsontwikkelingen een grotere Arbeitseinsatz in de Duitse oorlogsindustrie noodzakelijk maakten, gaf hij op 21 mei 1943 persoonlijk opdracht de gemeentelijke bevolkingsregisters met spoed te laten verdwijnen. Omdat hij een jaar later werkkrachten voor Duitse tewerkstelling weigerde aan te wijzen, besloot Des Tombe, na de oorlog omschreven als de ziel van het verzet, op 15 oktober 1944 onder te duiken maar wel in de buurt van Soest om, zoals hij dat stelde “in contact te kunnen blijven met de gemeente”. Reeds enkele uren na de bevrijding keerde burgemeester Des Tombe terug naar Soest, waar hij door de bevolking enthousiast onthaald werd. Daarna maakte hij een rondgang door die straten waarvan de namen op last van de Duitse bezetter veranderd waren. Straatnaambordjes van onder andere Wilhelminalaan en Julianalaan werden door Des Tombe, staande op een laddertje met een oranjestrik versierd, persoonlijk teruggehangen. Een jaar later werd hij benoemd tot burgemeester van Apeldoorn. Bij zijn afscheid werd hij met grote dankbaarheid toegesproken en kreeg hij van de Soester burgerij een nieuwe auto aangeboden om gemakkelijker “veelvuldig contact met Soest te kunnen bewaren”.

Op 17 juni 1946 werd de 39-jarige mr. A.L. des Tombe in een buitengewone zitting van de Apeldoornse gemeenteraad geïnstalleerd. Niet in het stadhuis dat door brand op 19 mei 1943 onbruikbaar was geworden, maar in hotel Bloemink aan de Loolaan. Daar werd hij door loco-burgemeester mr. T. Vroom toegesproken. “Uw benoeming”, aldus mr. Vroom “heeft de brede instemming van de Apeldoornse burgerij. De roep die van Uw persoon uitgaat wekt in Apeldoorn hoopvolle verwachtingen voor de toekomst”. Vervolgens schetste hij een beeld van de problemen waar de gemeente voor stond: een structurele werkloosheid en een buitengewoon nijpend tekort aan woningen in een landelijk gebleven Apeldoorn, in korte tijd uitgegroeid van een aardig dorp van zo’n 25.000 inwoners op het eind van de 19de eeuw tot een gemeente met ruim 81.000 inwoners op dat moment. “Of Apeldoorn deze snelle bevolkingsgroei kan behouden, is afhankelijk van de woningbouw en de gemeentelijke uitbreidingsplannen. Het zal ook van Uw inzicht afhangen of Apeldoorn zo landelijk blijft of door het aantrekken van industriële bedrijvigheid een meer gesloten bebouwing krijgt. Daarnaast heeft Apeldoorn zich steeds gekenmerkt door een sober financieel beleid. De culturele mogelijkheden waren beperkt en de behoefte lijkt daardoor afgestorven. Wij hebben de sterke verwachting dat onder Uw stuwende leiding hierin verbetering zal optreden”. Apeldoorns nieuwe burgemeester reageerde hierop met de woorden dat het hem verheugde dat er veel werk te doen was, met name op stedenbouwkundig en cultureel gebied. Maar met een vaste wil tot eendrachtige samenwerking zou er zonder bureaucratische verstarring veel tot stand kunnen komen. En hij vervolgde: “Er is wel eens gezegd dat het burgervaderschap van de burgemeester onzin is en meer als een regeringscommissariaat gezien wordt. Hier ben ik het niet mee eens. Voor mij staat de sociaal dienende taak van de burgemeester voor de gemeente en haar inwoners op de voorgrond.” In wezen zette Apeldoorns nieuwe burgemeester met deze woorden de lijnen van zijn beleid uit. Of zoals zijn burgemeesterschap na zijn overlijden omschreven werd: hij wilde samenbindend werkzaam zijn en het gemeentebestuur motiveren in de richting van evenwichtige groei van een wat ingeslapen dorp naar een volwassen stad. Aan die naoorlogse stedelijke en culturele groei van Apeldoorn heeft Des Tombe dankzij zijn bestuursvaardigheid, zijn grote kennis van zaken en zijn culturele belangstelling een initiërende aanzet gegeven.

Apeldoorn had in 1946 ruim 81.000 inwoners. Toen Des Tombe in 1972 afscheid nam, waren dat er bijna 128.000. Voor al die mensen waren voorzieningen nodig: woningen, werk, scholen, winkels en ontspanningsmogelijkheden. Ook de gemeentelijke infrastructuur moest aangepast worden. Daarnaast waren een gunstig werkklimaat en goed opgeleide werknemers van levensbelang voor de gemeente. Immers, alleen dan zouden nieuwe bedrijven zich in Apeldoorn vestigen en de reeds aanwezige bedrijven zich kunnen moderniseren. Des Tombes optreden leidde ertoe dat de werkgelegenheid in Apeldoorn voor van oudsher laag- en ongeschoolde werkkrachten, werd uitgebreid met onder andere bedrijfsvestigingen als Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Centraal Beheer en Philips Electrologica. Door de komst van de Rijksbelastingdienst, het Rijkscomputercentrum en de Rijksverzekeringskamer werd Apeldoorn na Den Haag de tweede schrijfstad van Nederland. Daarnaast wist Des Tombe persoonlijk C&A over te halen voor een vestiging in Apeldoorn te kiezen, wat de ontwikkeling van Apeldoorn als regionale koopstad inluidde. De werkgelegenheid breidde zich sterk uit en dat deed het sociaal leefklimaat in Apeldoorn fundamenteel veranderen.

Het grootste naoorlogse probleem voor Apeldoorn, als één van de snelst groeiende gemeenten van Nederland, was de woningnood. De vraag die men zich bij elk uitbreidingsplan stelde, was: moet Apeldoorn zijn landelijk karakter behouden of moet men kiezen voor een meer aaneengesloten bebouwing. In de eerste naoorlogse jaren was vooral door geldgebrek weinig anders mogelijk dan het bestaande te renoveren. In 1948 sloot de gemeente Apeldoorn een partnership met Nottingham. In dat kader bezocht burgemeester Des Tombe de Engelse plaats. Hij zag dat men daar het probleem van de woningnood aanpakte door het bouwen van prefab-woningen. Eenmaal terug in Apeldoorn probeerde hij op de hem typerende geestige wijze de gemeenteraad ook enthousiast te krijgen voor een dergelijke aanpak. De prefab-woningen werden gerealiseerd in de twee nieuwe woonkernen Zevenhuizen en de Maten.

Maar in Des Tombes visie betekende stad worden meer dan alleen woningen bouwen. In wezen streefde hij naar een groeiconcept waarin vanaf het begin naast stedelijke uitbreiding en de zorg voor groen en recreatie, culturele voorzieningen gelijke aandacht zouden krijgen. Vanaf zijn aantreden wees Des Tombe het Apeldoorns gemeentebestuur op het belang van de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen zoals die elders het leven veraangenaamden. Hoewel zijn schouwburgplannen meerdere malen in de gemeenteraad werden afgewezen, werd zijn persoonlijke inzet uiteindelijk beloond: op 12 maart 1965 werd Cultureel Centrum Orpheus officieel geopend met een opvoering van het Zwanenmeer. Zijn culturele ijver gaf ook de aanzet voor de totstandkoming van de Van Reekumgalerij en de omzetting van het bescheiden particuliere historisch museum tot gemeentemuseum. Aan zijn persoonlijke contacten met beeldende kunstenaars heeft Apeldoorn behalve de Vereniging van Beeldende Kunstenaars ook de beelden van de Russisch-Franse kunstenaar Ossip Zadkine en het wandkleed voor de grote zaal van Orpheus van de Fransman Michel Tourlière te danken.

Daarnaast was Des Tombe een groot voorstander van samenwerking met andere gemeenten, zowel regionaal als internationaal. Jarenlang was hij voorzitter van de door hem opgerichte IFAA, de International Friendship Association Apeldoorn, die de uitwisseling organiseerde met de Apeldoornse partnersteden Berlijn-Wilmersdorf, Minden, Sutton en Gladsaxe.

Zijn persoonlijke inzet voor Apeldoorn was groot en dat werd gewaardeerd. Op 12 juni 1971 werd hij geridderd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Na ‘38 jaar in het vak’ geweest te zijn nam Des Tombe op 1 maart 1972 op grootse wijze afscheid. Bij die gelegenheid werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In zijn dankwoord sprak hij de hem kenmerkende woorden: “Ik heb niet wat bereikt. Ik heb helpen bereiken”.

Na zijn pensionering was Des Tombe nog bijna 13 jaar voorzitter van de Alliance Française Apeldoorn, waarvan hij vanaf de oprichting in 1949 erevoorzitter was en waarvoor hij bij zijn afscheid in 1985 de Franse onderscheiding de Grande Médaille Marc Blancpain de l’Alliance Française de Paris kreeg. Na zijn overlijden in juni 1987 werden de jaarlijkse cultuurlezingen van de Alliance Française als een postuum eerbetoon Des Tombelezingen genoemd.

Antoine Louis des Tombe was een aimabel, erudiet en harmonieus man en een groot bestuurder die zich nergens op liet voorstaan.

Werken

  • Gedrukte inleiding, gehouden bij gelegenheid van het C.H.U.-congres te Apeldoorn, 29 april 1967
  • Nijver Apeldoorn, Apeldoorn z.j.
  • Petite Monographie sur Apeldoorn, présenté par M. des Tombe, Bourgmestre d’Apeldoorn (Pays Bas), z.p. 1972
  • Responsability of local authorities in the social organisation of leisure, Sixth Session of the European Conference of local authorities, Strasbourg 1966

Literatuur

  • H. Diddens, Orpheus, de bewogen geschiedenis van een theater, Apeldoorn 1999
  • E. de Graeff-van Calcar, ‘Onderwijs en cultuur’, in: R.M. Kemperink (red.), Vijf en zeventig jaar Apeldoorn, Apeldoorn 1984, 70-81
  • W. de Kam, ‘Door de Kroon getekenden’, in: Twee eeuwen door de Kroon benoemde burgemeesters van Soest, Soest 2000
  • E. Luikens, De 14 burgemeesters van Apeldoorn. Van 1818 tot 1993, Apeldoorn 1993
  • E. Luikens, ‘Politieke en bestuurlijke ontwikkelingen’, in: R.M. Kemperink e.a. (red.), Geschiedenis van Apeldoorn, Zutphen 1993, 231-246

Bronnen

  • Apeldoors Archief, notulen B en W en notulen gemeenteraad 1946-1972
  • GA Soest, notulen B en W en notulen gemeenteraad 1939-1946
  • Nieuwe Apeldoornse Courant 1946-1972
  • Ibidem, d.d. 16 juni 1987
  • Soester Courant 1939-1946
J.M.A.E. Janss
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 123-126.