Willem Laurens Bouwmeester
1874-1939, Leraar, Schrijver en Schilder
Willem Laurens Bouwmeester werd op 14 januari 1874 te Zelhem geboren als oudste kind van het schoolhoofd Johannes Cornelis Bouwmeester (1845-1918) en Swaantje Mantel (1848-1926). Hij huwde op 14 augustus 1908 met Trijntje Stam (Oudendijk 24 september 1881 – Ermelo 28 juni 1969), dochter van de burgemeester van Oudendijk (Noord-Holland). Uit dit huwelijk werd op 3 oktober 1922 de zoon Johannes Cornelis geboren (overleden Ermelo 10 januari 1995).Willem Bouwmeester overleed te Doetinchem op 21 november 1939.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-007.jpg
W.L. Bouwmeester in het atelier bij zijn woonhuis aan de Notenlaan te Doetinchem, 1939. Het schilderij, met twee stoomlocomotieven voor het Amsterdamse Centraal Station, behoort tegenwoordig tot de collectie van het Nederlands Spoorwegmuseum (foto: Staring Instituut, Doetinchem)

De ouders van Willem Bouwmeester waren beiden afkomstig uit Noord-Holland boven het IJ en waren in het jaar van hun huwelijk (1873) in Zelhem gaan wonen. Bouwmeester sr. werd daar schoolhoofd en was vanaf 1877 ook werkzaam in Doetinchem aan de beide daar gevestigde opleidingen voor onderwijzers. Daarnaast genoot hij tijdens zijn leven enige bekendheid als schrijver van kinderboeken. Zoon Willem doorliep in Doetinchem het gymnasium en behaalde daar in 1892 het einddiploma. In hetzelfde jaar schreef hij zich in bij de faculteit der letteren van de Gemeente-universiteit van Amsterdam. Hij werd lid van de studentenvereniging Aonia en genoot volop van het Amsterdamse studentenleven en van de stad, zoals hij liet blijken in de brieven die hij aan zijn ouders schreef. Toch had hij niet alle banden met zijn geboortedorp verbroken. Zo nam hij in december 1894 twee rollen op zich bij een voorstelling van de Zelhemse toneelvereniging Nieuw Leven. In oktober 1898 sloot hij zijn universitaire studie af met het doctoraal examen Nederlands. Tijdens zijn studie had hij tevens de onderwijsbevoegdheid voor de vakken geschiedenis en aardrijkskunde behaald.

Reeds twee jaar eerder had hij vanuit Zelhem schriftelijk aan zijn hoogleraar, de neerlandicus Jan te Winkel, verzocht of deze referent wilde zijn bij zijn sollicitaties naar de functie van leraar Nederlands. Twee zaken laten zich uit de desbetreffende brief van Bouwmeester afleiden: hij woonde toen weer in Zelhem en hij probeerde reeds voor zijn afstuderen een baan als leraar te krijgen. Voor zover bekend werd hij pas in 1900 leraar, namelijk aan het chique internaat Noorthey in Voorschoten, waar hij in september van dat jaar als leraar Nederlands in dienst trad. Wat Bouwmeester tussen zijn afstuderen en zijn indiensttreding in Voorschoten heeft gedaan, is niet bekend. Hij werkte op Noorthey aan zijn proefschrift, dat gewijd zou zijn aan een handschrift met Middelnederlandse preken afkomstig van het klooster Bethlehem bij Doetinchem en waarop hij bij Te Winkel zou promoveren. In het schooljaar 1901-1902 stond hij zowel voor het vak Nederlands als aardrijkskunde op het lesrooster.

Na nauwelijks twee jaar leraarschap in Voorschoten werd Bouwmeester in maart 1902 benoemd aan het gymnasium in Doetinchem, waar hij aardrijkskunde en geschiedenis ging doceren. Zijn proefschrift verkeerde toen in de fase van de drukproeven. “Met de stellingen zit ik nog, doch ook dat zal wel komen”, schreef hij op 17 maart 1902 aan zijn promotor. Op 8 oktober van dat jaar schreef hij dat hij vijf stellingen had, maar dat de overige een waar struikelblok waren. Op 4 maart 1903 kondigde hij een bezoek aan Amsterdam aan om onder andere de stellingen te bespreken. De promotie vond op 20 mei van dat jaar plaats.

Het Doetinchemse gymnasium raakte in 1904 ernstig in opspraak ten gevolge van een schandaal rond de eindexamens. De rector en enkele leraren werden er door hun collega dr. J.A. dèr Mouw, later vooral bekend geworden als dichter, van beschuldigd dat zij reeds verscheidene jaren bij de eindexamens fraudeerden en bepaalde leerlingen bevoordeelden. De zaak groeide uit tot een rel die landelijk de aandacht trok. Bouwmeester wordt in de publicaties dienaangaande niet genoemd onder de leraren die gefraudeerd hadden, maar wel zat hij in 1904 in de eindexamencommissie, zodat hij vrij direct bij deze onverkwikkelijke affaire betrokken moet zijn geweest. De direct betrokken leraren verlieten de school. Bouwmeester bleef in ieder geval en in 1918 werd hij voorlopig en in 1921 definitief tot conrector benoemd. ‘Bouw’ was erg geliefd bij zijn leerlingen. Hij gebruikte nooit een boek en was een boeiende verteller. Op het bord tekende hij landkaarten, die in de loop van een aantal lessen verder werden ingetekend en ingekleurd. De schoolconciërge wist daarom dat hij Bouwmeesters tekeningen na schooltijd nooit en te nimmer mocht uitvegen. Ook tekende ‘Bouw’ vaak karikaturen van historische persoonlijkheden en politici op het schoolbord. Toen hij in 1939 aan het einde van het schooljaar wegens zijn pensionering afscheid van het gymnasium nam, werd in de aula een feestelijke bijeenkomst gehouden.

Bouwmeester voelde zich van jongs af aan aangetrokken tot de geschiedenis en het dialect van zijn geboortestreek, zoals al in zijn proefschrift blijkt. Na de voltooiing daarvan bleef hij regelmatig publiceren, zowel korte verhalen in de streektaal als artikelen op historisch gebied. In het dialect van zijn geboortestreek beschreef hij de avonturen van Bearnd Oome, een Zelhemse klompenmaker, die in de vorm van korte verhalen werden afgedrukt in de Graafschap-Bode in de jaren 1910-1915. In 1937 publiceerde hij de historische roman In Doetinchem vóór 7 eeuwen, die in tegenstelling tot zijn vertellingen rond Bearnd Oome in het Standaardnederlands is geschreven. Het verhaal speelt zich af in de jaren 1282-1288 – met als decor het stadje Doetinchem, het klooster Bethlehem, het huis Kemnade en het huis Wisch – en wordt voorafgegaan door een korte inleiding over de vroegste geschiedenis van de stad Doetinchem. De titelpagina vermeldt geen uitgever en vermoedelijk heeft de auteur het boek voor eigen rekening uitgegeven. Hij heeft het opgedragen aan zijn vrouw. Veel weerklank heeft het niet gehad.

Bouwmeester was niet alleen op het schoolbord een enthousiaste tekenaar. Hij voorzag zijn korte verhalen en zijn schoolboek De ontwikkeling van Nederlands landschappen (1911) eigenhandig van pentekeningen. Rond 1910 moet hij zijn gaan schilderen. Vermoedelijk was hij autodidact, want over een opleiding op dit gebied is niets bekend. Met de kunstenaarswereld had hij voor zover bekend geen contacten. Aanvankelijk beperkte hij zich tot Achterhoekse landschappen, maar daarna legde hij zich toe op het genre van het spoorwegschilderij. Voor zijn stoomtreinen gebruikte hij nog wel vaak het Achterhoekse landschap als achtergrond. In 1933 werden schilderijen en aquarellen van Bouwmeester achtereenvolgens geëxposeerd bij de Koninklijke Kunstzaal Kleijkamp in Den Haag en Gerbrands’ Kunsthandel in Utrecht. De kritieken waren negatief en betitelden Bouwmeester als een dilettant. Vermoedelijk heeft hij weinig van zijn schilderijen kunnen verkopen. Alleen in spoorwegkringen kon hij op een positieve ontvangst rekenen. Het Nederlands Spoorwegmuseum te Utrecht kocht in 1956 van zijn weduwe elf olieverfschilderijen en acht pastels. Later verwierf het Spoorwegmuseum zowel door aankoop als schenking nog enkele werken van Bouwmeester. Thans bezit het museum vijftien schilderijen en dertien tekeningen van hem.

In het regionale en plaatselijke verenigingsleven liet hij zich niet onbetuigd. Zo behoorde hij tot de vroegste leden van de in 1898 opgericht historische vereniging Gelre. Hij was actief betrokken bij de oudheidkundige vereniging De Graafschap, waarvan hij sinds de oprichting in 1925 lid en plaatselijk bestuurslid voor Doetinchem was. Toen de afdeling Doetinchem van de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw in 1926 een landbouwtentoonstelling organiseerde, werd een openluchtspel opgevoerd waarbij ook Bouwmeester als organisator betrokken was. Verder was hij sinds 1904 secretaris van het departement Doetinchem van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, bekleedde hij voor de ANWB bijna dertig jaar de functie van consul (plaatselijk vertegenwoordiger), was hij sinds 1902 lid van Sociëteit De Vriendschap en werd hij later voorzitter van de daaraan gelieerde Doetinchemsche Kegel Club.

Aan het actieve en veelzijdige leven van Willem Bouwmeester is al kort na zijn afscheid van het gymnasium een einde gekomen. Hij overleed op 21 november 1939 na een ziekbed van enkele weken. Onder overweldigend grote belangstelling werd hij op 25 november ter aarde besteld op het kerkhof van Ambt Doetinchem aan de toenmalige Varsseveldseweg. Leden van de Doetinchemsche Kegel Club hadden de kist vanaf zijn woonhuis aan de Notenlaan naar het kerkhof gedragen. Aan het graf werd door verschillende sprekers het woord gevoerd.

Bouwmeesters letterkundige en historische publicaties zijn na zijn overlijden al snel in vergetelheid geraakt. Van zijn schildersoeuvre bestaat geen overzicht en van zijn landschapsschilderijen zijn vrijwel geen verblijfplaatsen bekend. Dit laatste geldt niet voor zijn spoorwegschilderijen, waarvan immers niet toevallig een groot aantal in het Nederlandse Spoorwegmuseum terecht is gekomen. Zijn schilderijen zijn een mengeling van impressionisme en realisme. De realistisch aandoende stoomlocomotieven staan of rijden in een impressionistische omgeving. Door die persoonlijke stijl zijn de schilderijen en tekeningen van Bouwmeester gemakkelijk herkenbaar en die herkenbaarheid wordt nog versterkt door het favoriete onderwerp van de schilder: de stoomtractie van de Nederlandsche Spoorwegen tussen de beide wereldoorlogen. In die schilderijen beleed Bouwmeester zijn oude passie voor de stoommachine. Als kind moet hij daarmee in zijn geboortedorp kennis hebben gemaakt, toen in 1885 de spoorlijn tussen Doetinchem en Ruurlo werd geopend en ook Zelhem een station kreeg. Die passie voor de stoommachine vinden we terug in enkele avonturen van Bearnd Oome, waarvan sommige zich op of rond het spoor afspelen. Maar ook al in een brief die Bouwmeester in 1893 als Amsterdamse eerstejaarsstudent aan zijn ouders schreef, belijdt hij zijn stoomenthousiasme. Vol vuur beschrijft hij daarin het optreden van de Amsterdamse brandweer bij een nachtelijke fabrieksbrand. De door paarden getrokken stoomspuiten, die uit alle delen van de stad kwamen aangereden, en de blusboot Jan van der Heijden met zijn dubbele stoommachine, die vanaf het water vier dikke waterstralen met een grote boog in de brandende fabriek spoot, hadden diepe indruk op hem gemaakt. Als hij daarvóór nog niet in de ban van de stoommachine was geraakt, dan moet het toen gebeurd zijn.

Werken

  • ‘Het Wulenhuus’, in: Woord en Beeld 3 (1898), 230-233
  • ‘De dieren in de Achterhoeksche volksspraak’, in: Driemaandelijksche Bladen 1 (1902), 82-85
  • Het klooster Bethlehem bij Doetinchem (Met tekstuitgave van vijf sermoenen uit het convent afkomstig), dissertatie Gemeente-universiteit van Amsterdam, Doetinchem 1903
  • ‘Doetinchem’s ligging, naam en geschiedenis’, tekst van een op 27-6-1907 te Doetinchem voor de vereniging Gelre gehouden lezing, in: Graafschap-Bode, 6-7-1907; een samenvatting van de lezing in BM Gelre 11 (1908), xx-xxi
  • ‘De naam Doetinchem’, in: BM Gelre 11 (1908), 380
  • De ontwikkeling van Nederlands landschappen. Bijdrage tot de geschiedenis van Nederlandsche beschavingstoestanden, zooals die onder wisselwerking van bodem en mensch zijn ontstaan, ’s-Gravenhage 1911
  • ‘Uut den olden tijd: Bearnd Oome’s avonturen’. Afleveringen hiervan zijn afgedrukt in de Graafschap-Bode in de jaren 1910-1915 en later zijn ze gedeeltelijk herdrukt in Archief tevens Orgaan van de Oudheidkundige Vereeniging De Graafschap1 (1925) en 2 (1939). Manuscriptversies bevinden zich in het archief van Bouwmeester, dat berust bij het Staring Instituut.
  • ‘De brandschatting van ’s-Heerenberg. Historisch verhaal uit het begin der zestiende eeuw’, in: Graafschap-Bode, 1010-1913
  • In Doetinchem vóór 7 eeuwen, z.p. z.j. [1937]
  • ‘De Boliestraat te Doetinchem’, in: Archief tevens Orgaan van de Oudheidkundige Vereeniging De Graafschap 2, nr. 4 (1938), 175-176
  • ‘Streekmuseum “De Kelder” bij Doetinchem. Bezoekt het Streekmuseum bij Doetinchem!’, in: P.C. Heiser (red.), Gelderland: handel-nijverheid-landbouw-toerisme-kunstwoon- en winkelcentrum, Lochem 1940, 174-176

Literatuur

  • H.P. van den Aardweg en J.P.J.C. Hüllstrung (red.), Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Nederlanders en hun werk, Amsterdam 1938, 222-223
  • ‘Afscheid Dr. W.L. Bouwmeester te Doetinchem’, in: Graafschap-Bode, 7-7-1939
  • ‘Begrafenis Dr. W.L. Bouwmeester te Doetinchem’, in: Graafschap-Bode, 27-11-1939
  • ‘Dr. W.L. Bouwmeester overleden’, in: Graafschap-Bode, 2211-1939
  • H. Japing, ‘Over stoom en een oom’, in: Kronyck 25, nr. 101 (sept. 2001), 16-18
  • A.K. Kisman, Een eeuw gymnasiaal onderwijs te Doetinchem, Doetinchem 1979
  • ‘Schilderijen op Spoorweggebied’, in: Spoor- en Tramwegen 6 (1933), nr. 10, 258-259
  • D.J. van der Ven, ‘Ons Winterswijksche grenslandje (met afbeeldingen naar schilderijen van H.E. Knaake en dr. W.L. Bouwmeester)’, in: Eigen Haard 42 (1916), 509-514

Bronnen

  • Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, Collectie prof. dr. Jan te Winkel, inv.nr. 77 E 7 (brieven van W.L. Bouwmeester aan J. te Winkel, 1896-1927)
  • Nationaal Archief, Den Haag, Archief Genootschap Noorthey, ca. 1820-1984, inv.nrs. 494 (lijsten van toelatingen 1893-1907) en 495 (lesroosters 1895-1906)
  • Staring Instituut, Doetinchem, Persoonlijk archief W.L. Bouwmeester
  • Streekarchivariaat Regio Achterhoek, Doetinchem, Archief Stedelijk Gymnasium, inv.nr. 12 (leraarsbenoemingen); Archief Sociëteit de Vriendschap (niet geïnventariseerd); Archief Departement Doetinchem van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen (niet geïnventariseerd)
Jan Kuys
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 27-30.