Pietje Baltus was de op een na jongste in een gezin van elf kinderen. Haar vader werkte als molenaar in loondienst van O.W.A. graaf van Bylandt, eigenaar van de heerlijkheid Mariënweerd. Pietje is nooit getrouwd geweest, evenmin als haar twee broers, Bernardus en Hermanus. Samen woonden ze vele jaren in een huisje in de Voorstraat in Beesd. Hun moeder overleed in 1856, hun vader in 1867.
Als jong meisje had Pietje al vrome neigingen. Haar ouders en broers waardeerden het niet, als ze onder het aardappelrooien op het land voorlas uit de bijbel. De familie behoorde tot de Hervormde Gemeente, waar de prediking voor zover bekend geen uitgesproken orthodox of bevindelijk karakter droeg. Pietje deed hier in 1853 belijdenis van haar geloof. Vroeger of later moet ze echter onder de invloed gekomen zijn van bepaalde ‘vromen’, die leefden in de geest van het gereformeerde piëtisme, ook wel bekend als de traditie van de Nadere Reformatie. Zij legden grote nadruk op de persoonlijke bekering en de ‘bevinding’ van het geloof in het hart. Ook waren zij kritisch over ‘het verval van de vaderlandse kerk’. Sommigen waren formeel daarvan afgescheiden, anderen hadden zich feitelijk ervan losgemaakt door bijeen te komen in godsdienstige ‘oefeningen’. In deze conventikels werden preken van ‘oudvaders’ gelezen en geestelijke ervaringen uitgewisseld. Ook Pietje Baltus liet steeds vaker verstek gaan bij de kerkdiensten in haar woonplaats.
In 1863 kreeg de Hervormde Gemeente van Beesd de jonge doctor Abraham Kuyper als predikant. Hij ontplooide een grote activiteit die als voorspel kan worden beschouwd van zijn latere rol in de kerkelijke en politieke ontwikkelingen in Nederland. Nog geheel denkend in de progressieve theologische sfeer van de Leidse universiteit, maakte de ambitieuze dominee in 1864 en 1865 zijn eerste huisbezoekrondes onder de inwoners van Beesd. In deze periode moet de legendarische ontmoeting hebben plaatsgevonden met Pietje Baltus: zij omstreeks 35 jaar oud, hij zeven jaar jonger. Volgens het verhaal, dat overigens pas een halve eeuw later bekend raakte, gaf zij Kuyper uitvoerig college over het ware geloof en de rechtzinnige prediking. Bij het afscheid wilde ze hem alleen als mens de hand schudden. Meerdere gesprekken zouden zijn gevolgd, waarbij Pietje niet rustte voordat haar predikant zich van ganser harte tot het ‘eenvoudige evangelie’ had bekeerd.
Op 23 april 1865 hield Kuyper nog een preek over ‘Bemoeizucht, onverschilligheid en belangstelling op geestelijk gebied’. Daarin hekelde hij het piëtisme en separatisme van bepaalde vromen in zijn gemeente. Nadien tekende zich in het denken en handelen van Kuyper duidelijk een ommekeer af in de richting van de gereformeerde orthodoxie en kerkbeschouwing. In 1867 vertrok hij naar Utrecht en vervolgens in 1870 naar Amsterdam, waar zich uiteindelijk de Doleantie zou voltrekken. In 1873 publiceerde hij zijn Confidentie, waarin hij terugblikte op zijn ervaringen met de kritische gelovigen in Beesd. Nu sprak hij zijn bewondering uit voor de vastheid van hun overtuiging, die hem had aangespoord de werken van Calvijn te bestuderen. “En wat bleek nu? Immers, dat die in hun hoek verscholen arbeiders, het mij in hun plat-Betuwsch gezegd hadden, juist zóó als Calvijn het mij in zijn keurig Latijn te lezen gaf. Calvijn zat, hoe misvormd ook nog, in die eenvoudige landlieden, die zijn naam nauwelijks van hooren zeggen hadden, en Calvijn had zóó geleeraard, dat men hem, nog eeuwen na zijn dood, in een vreemd land, in een vergeten dorpske, in een met pannen bevloerd vertrek, met een gewoon arbeidersbrein begreep.” In dit relaas ontbrak overigens elke persoonlijke verwijzing naar Pietje Baltus. Zij leidde ondertussen haar teruggetrokken bestaan in Beesd: rijk met God, maar arm in de wereld. Ze leefde op het schamele inkomen van haar beide broers. Toen die gestorven waren – een van hen na lange tijd verlamd te zijn geweest – weigerde de familie Van Bylandt zich om het lot van de achterblijvende Pietje te bekommeren. Deze profeteerde hemelse wraak, en wat gebeurde? Binnen een half jaar – de winter van 1892-1893 – vonden de drie freules de dood, terwijl hun huisknecht verhongerde als gevolg van slokdarmkanker. Althans, zo ging het verhaal. Dankzij de steun van de hervormde diaconie werd Pietje niet brodeloos. De predikant Willem Jan Aalders beijverde zich na zijn komst in Beesd in 1901 voor de oprichting van een ‘Gesticht van Ouden van Dagen’, waarin ook Pietje een kamer kreeg. Daar heeft zij haar levensavond doorgebracht.
Kerkelijk bleef Pietje zich altijd afzijdig opstellen. Weliswaar bezocht ze af en toe de hervormde diensten en groeide met dominee Aalders een wederzijds goede verstandhouding, maar aan het avondmaal kwam ze nooit. Ze zei dat ze geen geestelijke gemeenschap met andere gemeenteleden kon oefenen en dat Jezus zelf avondmaal met haar hield in huis. Het liefst hield ze bijeenkomsten met gelijkgezinden, die haar van alle kanten kwamen opzoeken om over persoonlijke godservaringen te praten. Ze zou zich het meest verwant hebben gevoeld met de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis in Opheusden, waar ze soms voorgangers ging beluisteren.
Bekend als ze was in de wijde omtrek, kreeg Pietje Baltus soms ook bezoek van predikanten van buiten Beesd. Hun waardering voor haar liep nogal uiteen. Dominee Jetse Evert Reijenga van de Gereformeerde Kerk in Leerdam herinnerde zich later dat het er in Pietjes huisje maar vies en onverzorgd uitzag. Positiever was de latere Kamper hoogleraar Arnold Hendrik de Hartog, die een goed geestelijk gesprek met haar had. Ook Abraham Kuyper is nog wel bij haar geweest, één keer met enkele van zijn zoons, van wie de oudste (Herman Huber) nog in de pastorie van Beesd geboren was. In correspondentie met oud-gemeenteleden vroeg Kuyper ook altijd naar Pietje en beloofde hij haar te helpen als zij in behoeftige omstandigheden zou raken.
In lokale en regionale kring moet Pietje Baltus toen reeds als de ‘geestelijke moeder’ van Abraham Kuyper bekend zijn geweest. Hoewel ze zijn kerkelijke, laat staan politieke weg nooit gevolgd is, heeft zij zijn ‘bekering’ nooit in twijfel getrokken. Integendeel, niet zonder trots op haar rol in zijn ontwikkeling als de ‘van God gegeven leidsman’ van het orthodox-protestantse volksdeel zal ze haar herinneringen aan zijn periode in Beesd hebben gekoesterd. Na haar dood op 83jarige leeftijd verschenen er in diverse kranten en kerkbladen berichten over haar, ook van de hand van Kuyper zelf. Een vriend uit Leerdam, de barbier Pieter Hubertus Antonie van Krieken, wiens tante nog dienstbode bij Kuyper in de pastorie van Beesd was geweest, gaf een brochure over haar levensloop in druk, voorzien van haar portret. Deze foto zou ook vele jaren op de schoorsteenmantel in Kuypers studeerkamer hebben gestaan.
Zonder iets af te doen aan zijn oprechte waardering voor Pietje Baltus en aan haar eventuele betekenis voor zijn geestelijke ontwikkeling, is het duidelijk dat Kuyper daar in het belang van zijn levenswerk achteraf steeds meer nadruk op heeft gelegd. Hij gebruikte haar als toonbeeld van het vitale en stabiele calvinisme, dat in de loop van de kerkgeschiedenis bestand gebleken was tegen de vloedgolven van rationalisme en modernisme in de theologie. Dankzij mensen als Pietje Baltus zou het erfgoed van de 16de eeuw bewaard gebleven zijn in de conventikels van eenvoudige gelovigen, tot het in de 19de eeuw onder leiding van de ‘klokkenist der kleine luyden’ tot kerkelijke, politieke en culturele herleving zou worden gebracht.
Kan de betekenis van Pietje Baltus nog ruimer worden omschreven? Professor Aalders, die haar als predikant in Beesd goed heeft gekend en in 1914 bij haar sterfbed zat, typeerde haar vroomheid door te wijzen op de opmerkelijke overeenkomsten in denkbeelden, taalgebruik en levenshouding met mystici van vóór de Reformatie. “Zij stond dan ook bij jong en oud, bij Protestantsch en Roomsch, in eere; in de middeleeuwen zou men gezegd hebben: in een reuk van heiligheid.” Het beste kan zij worden getypeerd als een icoon van gereformeerde volksvroomheid. Als zodanig stijgt zij uit boven de Kuyperiaanse, neo-calvinistische traditie die haar in het bijzonder heeft toegeëigend, en functioneert zij als symbool van een meer algemene piëtistische traditie in de religieuze geschiedenis van Nederland.
Er zijn weinig publicaties over het leven van Kuyper of over de geschiedenis van de protestants-christelijke zuil in Nederland waarin de naam van Pietje Baltus niet voorkomt. In Beesd leeft haar nagedachtenis vooral voort in verhalen en overleveringen, zoals over de namaakworst uit de etalage van slagerij Hol waarmee ze eens naar Kuyper liep om haar mening over zijn preken te illustreren: smakelijk van buiten, maar onverteerbaar van binnen. Toen het vermaarde dorp in 1987 deel uitmaakte van NCRV-Kerkepad, werd zo’n worst tentoongesteld, evenals het Betuwse mutsje dat als een reliek van deze legendarische vrouw bewaard was gebleven. Sinds 1986 is er een Pietje Baltusweg en het wachten is nog op een standbeeld. Met dank aan Abraham de Geweldige, die deze Gelderse vrouw onsterfelijk heeft gemaakt.