In 1919 wilde het Apeldoorns gemeentebestuur een laan vernoemen naar de in zijn ogen meer dan verdienstelijke kantonrechter, tevens gemeenteraadslid, jhr. mr. Gustaaf Willem Mollerus. Waar een soepel te nemen gemeenteraadsbesluit werd verwacht, stuitten B en W op fel verzet uit het socialistische kamp, zowel in als buiten de raad. In hoeverre dit terecht was en welke verklaring hiervoor was te vinden, moge blijken uit het navolgende.
Jhr. Gustaaf Willem Mollerus voltooide in 1866 zijn juristenopleiding aan de universiteit van Utrecht. Hij was van 1869 tot 1872 griffier aan het kantongerecht te Zaltbommel. Van 1872 tot 1875 was hij te Heusden en van 1875 tot 1877 te Beverwijk kantonrechter. Ten gevolge van de landelijk doorgevoerde rechterlijke reorganisatie werd hij op 5 mei 1877 kantonrechter te Apeldoorn, en hij bleef dit tot in 1907. Namens de Liberale Unie had hij van 1889 tot 1901 zitting in de Provinciale Staten van Gelderland. Zonder onderbreking – van 1879 tot 1919 – was hij voor dezelfde politieke stroming lid van de Apeldoornse gemeenteraad.
De invulling die Mollerus gaf aan zijn intense belangstelling voor het bestuurlijke en openbare leven in zowel Apeldoorn als de provincie Gelderland mag indrukwekkend worden genoemd. Talrijke ontwikkelingen op dit gebied kregen zijn warme aandacht, hetgeen ertoe leidde dat zelden aan hem voorbij werd gegaan, wanneer er weer eens een vacature was voor een bestuursfunctie of wanneer er sprake was van een bestuur in oprichting. Menigmaal hanteerde hij de voorzittershamer of was hij secretaris. De hierna volgende opsomming geeft hiervan een indruk, maar is verre van volledig.
Mollerus was bestuurslid en later voorzitter van het departement Apeldoorn van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, bestuurslid van de Algemeene Nederlandsche Pensioenvereeniging voor Werklieden, afdeling Apeldoorn, de plaatselijke Spaar- en Hulpbank, het ziekenhuis, het Plaatselijk Steuncomité ingevolge de Mobilisatie (1914-1918) en de Apeldoornsche Tramwegmij., bestuurslid en later voorzitter van de Vereeniging voor Algemeen Armenzorg, bestuurslid van de plaatselijke commissie voor het middelbaar onderwijs en van het Volkshuis; voorts was hij gedurende vele jaren curator van het gemeentelijk gymnasium en van het Berghorst weeshuis.
Uit de opsomming blijkt zijn brede oriëntatie. Voor de meeste inwoners van Apeldoorn, maar ook van Gelderland, gold dat men hem vooral kende door zijn loopbaan in de verschillende bestuurscolleges. Daarbij bleek begin jaren ’80 van de 19de eeuw dat hij zich tot een bekwaam debater ontwikkelde, het eerst in de gemeenteraad, wat later in de Gelderse Staten. Met kennis van zaken sprong hij uiterst vriendelijk met zijn politieke opponenten om. Zijn werkwijze was als volgt: eerst liet hij zijn tegenstander verschillende argumenten opnoemen; wanneer het zijn beurt was, vulde hij tot grote verbazing van de ander diens tegenargumenten zelfs aan om ze vervolgens één voor één weer te ontkrachten.
De liberale stroming in die jaren was in Gelderland en zeker ook in Apeldoorn aanvankelijk vrij passief. Nadat de kiesrechtkwestie een steeds grotere rol in de vaderlandse politiek begon te spelen, werd betrokkenheid bij deze ontwikkelingen nadrukkelijk verlangd. Twee personen uit Apeldoorn, de HBS-leraar dr. J.M. Smit en Mollerus, werden in de strijd om uitbreiding van het kiesrecht, tot dan gekoppeld aan het betalen van een bepaalde som aan directe belastingen, vanaf 1886 elkaars verklaarde tegenstanders. De landelijke pers liet hen hun meningsverschillen in haar kolommen uitvechten.
Het was in zijn functie als voorzitter van de plaatselijke schoolcommissie voor het middelbaar onderwijs dat Mollerus in 1887 de strijd aanbond met dr. Smit. Laatstgenoemde trok in den lande volle zalen in zijn propagandastrijd voor het algemeen kies- en stemrecht. Mollerus verweet hem een slecht leraar en een gevaarlijk voorbeeld voor zijn leerlingen te zijn; bovendien meende hij dat zijn aanvallen op koning Willem III en de bestaande regering getuigden van ‘politiek agitatorschap’. Verscheidene dag- en weekbladen beschuldigden Mollerus van regentesk gedrag en lokale vakbonden meenden dat hij zijn machtspositie misbruikte.
Nadat Smit in januari 1888 als leraar van de Koninklijke HBS was ontslagen, keerde de rust weliswaar terug, maar had Mollerus het vooral bij de verschillende socialistische stromingen, die op dat moment nog geen politieke rol van betekenis konden spelen, voor vele jaren verbruid. Toch kende hij ook medestanders, want ook al was hij als kantonrechter soms streng in zijn strafoplegging en kreeg hij menigeen uit de talrijke volksklasse in de beklaagdenbank tegenover zich te staan, hij ontwikkelde bij het ouder worden een steeds socialer kloppend hart. Zijn antisocialistische gevoelens kwamen voort uit zijn opvatting dat het socialisme de ondergang van de samenleving zou inluiden, wanneer het eenmaal aan de macht zou komen. Maar hij stelde daartegenover nadrukkelijk het belang van sociale wetgeving, wilde een maatschappij zich beschaafd kunnen noemen. Zijn zienswijze wist hij bij de liberalen, verbonden in de Liberale Unie, algemeen geaccepteerd te krijgen. Bij de verschillende verkiezingen in Apeldoorn, maar ook elders in Gelderland, gaf hij de liberale kandidaten steeds de opdracht mee een sociaal-liberaal gezicht te tonen. Een enkele maal beklom de Apeldoornse kantonrechter hiervoor zelf het spreekgestoelte.
In 1891 verraste Mollerus de Apeldoornse gemeenteraad en de lezers van de Apeldoornsche Courant, toen het blad een open brief van hem plaatste, waarin hij alle betrokkenen voorstelde om de plaatselijke belastingen op een progressieve leest te schoeien. Zijn hoofddoel daarbij was de on- en minvermogenden te ontzien. Hij stond in dezen op één lijn met minister mr. N.G. Pierson. Het in vele liberale afdelingen besproken voorstel van Mollerus vormde enige jaren zelfs de basis van de Apeldoornse gemeentelijke belastingheffing.
Ook zijn betrokkenheid bij de emancipatie van grote groepen landbouwers, arbeiders en handwerklieden mag niet onvermeld blijven. Hij werd de medeoprichter van het Volkshuis, een voor de lagere klassen bedoeld koffiehuis waar avondschoolcursussen en lezingen konden worden georganiseerd. Even haalde hij hiermee doelbewust de in ledental groeiende Apeldoornse socialisten de wind uit de zeilen, maar toen zij erop aandrongen om sprekers als mr. P Troelstra uit .J. te nodigen duurde het niet lang of het Volkshuis werd, wederom op initiatief van Mollerus, omgevormd tot de eerste Apeldoornse ambachtsschool. Haar organisatie oefende elders een voorbeeldfunctie uit.
Na 1901 trok Mollerus zich terug uit de provinciale en landelijke politiek – er was dat jaar nog even sprake van een mogelijke kandidatuur voor de Tweede Kamer –, omdat hij zich in de statenverkiezingsstrijd tegenover het Apeldoornse antirevolutionaire gemeenteraadslid R. van Kerkhoven zag gesteld. Deze verweet de kantonrechter godsdienstzaken ten achter te stellen bij politieke zaken. Na dit jaar bleef hij alleen nog actief in de gemeenteraad en in het plaatselijke socioculturele leven. Vanaf 1909 mocht Mollerus zich baron noemen. Zijn verdiensten kregen landelijke erkenning, toen hij werd benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw; lokaal sprak het gemeentebestuur zijn waardering uit voor zijn activiteiten door een van Apeldoorns lanen naar hem te vernoemen.