Gerard Keller woonde bijna de helft van zijn leven in Den Haag. Hij ging er naar school en kreeg in de hofstad ook zijn eerste vaste baan. Gerard groeide op in een harmonieus gezin met zeven kinderen. Zijn moeder wijdde zich, zoals toen niet ongebruikelijk was, uitsluitend aan de opvoeding. Zijn vader was ontvanger der registratie.
Voor Gerard was het niet eenvoudig een juiste opleiding te kiezen. Zijn oudste zuster was getrouwd met een chirurgijn. Het leek een goed idee Gerard ook die richting te laten inslaan. Gerard ging bij hem in de leer. Hij hield het een jaar vol. Misschien was hij ook wel wat jong voor een dergelijke ‘stage’. In augustus 1844 legde Gerard met goed gevolg toelatingsexamen af voor het Haags gymnasium, dit met het oog op een predikantschap. Met enkele medeleerlingen richtte hij het gezelschap Amicitia op. Graag las hij tijdens bijeenkomsten zijn zelfgeschreven verhalen voor. Toch had hij het niet naar zijn zin. In 1846 verdiepte Gerard zijn wiskundige kennis en maakte hij zich de kunst van het handtekenen eigen, teneinde in september van dat jaar toegelaten te kunnen worden als student aan de Delftse Koninklijke Akademie ter opleiding van burgerlijke ingenieurs (nu de Technische Universiteit). In mei 1848 brak hij zijn studie af in verband met de minder goede financiële omstandigheden van zijn vader.
Gerard Keller probeerde vervolgens zijn geluk als architect, koopman en ambtenaar. Het ging op een carrière van twaalf ambachten en dertien ongelukken lijken. Achteraf gezien kwam in 1849 de aanzet tot de grote verandering. Keller – inmiddels ruim twintig jaar oud – stortte zich op de stenografie. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal hadden pas het besluit genomen op die manier verslagen te laten opmaken. In januari 1850 werd Gerard Keller daar in de functie van stenograaf aangenomen en hij bleef dat tot begin 1864. Volgens zijn tijdgenoot en biograaf Jan ten Brink brak een van de gedenkwaardigste en gelukkigste momenten van zijn leven aan, toen bij de betaling van het eerste kwartaal van zijn wedde bleek dat hij 120 gulden rijker was dan hij dacht. Keller werkte hard. Zijn vrije tijd gebruikte hij om kleine novellen en dagbladartikelen te schrijven of vertalingen te maken. “Voor verteller en dagbladredacteur in de wieg gelegd, bereikte hij nu, langs een omweg, door de deur der stenographie zijne bestemming”, aldus Ten Brink.
Keller schreef in deze periode als ‘staatkundig briefschrijver’ al voor de gezaghebbende Arnhemsche Courant. In deze krant verschenen van zijn hand over uiteenlopende onderwerpen de ‘Zondagsbrieven’. Ook werd hij correspondent van onder andere de JavaBode, de Locomotief, het Bataviaasch Handelsblad en de Nederlandsche Spectator. Kellers vriend en latere baas D.A. Thieme, drukker en uitgever van de Arnhemsche Courant, probeerde hem ook voor reisverhalen te interesseren. In 1859 bracht Keller daarom een aantal maanden in Scandinavië door. Ook schreef hij over Parijs, Spanje, Europa en Amerika.
In 1864 verhuisde Keller naar Arnhem, waar hij hoofdredacteur werd van de Arnhemsche Courant. Keller woonde op verschillende adressen in het Haagje van het Oosten: het Koningsplein, het Roermondsplein en de Alexanderstraat.
In het Arnhemse sociaal-culturele leven van de tweede helft van de 19de eeuw heeft Gerard Keller waarschijnlijk slechts een bescheiden rol gespeeld. Hij had zeker via de redacties van verscheidene kranten en tijdschriften contacten met collega-auteurs. Enkele namen van betekenis waren P.A. de Genestet, B. ter Haar, W.J. Hofdijk, M. Prager Lindo en J.J. Cremer. Sommigen hadden een binding met Arnhem of werkten in de onmiddellijke omgeving. Een enkele keer publiceerde Keller samen met anderen. In 1858 verscheen in de door Thieme uitgegeven Guldens Editie Vier Novellen van J.J. Cremer en Gerard Keller.
Keller was bestuurslid van de Arnhemsche Liberale Kiesvereeniging. Drie jaar lang (van 1867 tot 1870) was hij secretaris van het Arnhemsch Oudheidkundig Genootschap Prodesse Conamur van 1792. De Arnhemsche Courant meldde op 11 januari 1899, de dag na zijn overlijden, over zijn betekenis voor dit genootschap: “De ouderen onder de leden zullen, aan de debatingavonden terugdenkende, zich de persoonlijkheid van Keller nog met genot herinneren.” Van andere optredens in het openbaar zijn geen gegevens bewaard gebleven. Wel schreef de Arnhemsche Courant ook nog dat Keller zich ooit schriftelijk had verontschuldigd om als spreker op te treden. “Die brief werd op den Nutsavond voorgelezen – het bescheid was, dat hij meer genot geschonken had dan de spreker, die de beurt vervulde.” Ongetwijfeld heeft Keller in de beslotenheid van de vrijmetselarij, waarvan hij lid was, taken moeten vervullen. Hij was ook enige tijd lid van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs.
Om gezondheidsredenen nam Keller in 1898 afscheid van de Arnhemsche Courant. Zijn vrouw stierf op 24 augustus van datzelfde jaar. Keller zelf overleed minder dan een half jaar later, op 10 januari 1899, in zijn huis aan de Alexanderstraat in Arnhem, enkele weken voor zijn zeventigste verjaardag.
Keller heeft een enorme hoeveelheid publicaties op zijn naam staan. Hij schreef romans, novellen, blijspelen en reisverhalen. In verscheidene tijdschriften verschenen artikelen van zijn hand. In zijn functie als redacteur van de Arnhemsche Courant verzorgde hij veel journalistieke bijdragen.
Tijdens zijn leven kreeg Keller over het algemeen alle lof toebedeeld. Zijn verhaaltrant werd als fris, oorspronkelijk, kritisch en oprecht aangemerkt. Die beoordeling bleef niet onveranderd hetzelfde. Ook in niet-literaire kringen kwam er kritiek. Zo sprak ir. M.M. van Hoffen, redacteur van de Geldersche Volksalmanak in 1942 weinig vleiend over Keller, die ook een korte periode redacteur van deze almanak was geweest: “Van 1865-1868 werd de almanak verzorgd door den literator G. Keller. Zijn karakter als volksboekje verloor hij in die jaren totaal, hij werd een jaarlijks terugkeerende verschrikking voor alle liefhebbers van de volkskunde.”
Het zou bij een beoordeling van Kellers literaire kwaliteiten te makkelijk zijn alleen te spreken over de gedateerdheid van zijn werk. Ruim een eeuw na zijn dood kan gezegd worden dat Keller op een heldere en innemende manier een tijdsbeeld gaf van de tweede helft van de 19de eeuw.