Vrijwel geheel Dijkmans leven is in nevelen gehuld. Over zijn jeugdjaren en schoolopleiding weten wij niets, noch over zijn religieuze en politieke overtuiging. Zijn personeelsdossier bij de politie en marechaussee is vernietigd. Door de aard van zijn werk tijdens de Duitse bezetting valt ook het verzetsverleden van deze leidende Gelderse verzetsman moeilijk precies te documenteren. Zijn Duitse justitiedossier – hij werd in 1942 tot 21 maanden tuchthuisstraf veroordeeld – is daarentegen bewaard.
Na zijn schooltijd was Dijkman aanvankelijk kantoorbediende in Leeuwarden. In 1931 kwam hij bij de Rijksveldwacht. In juni 1932 werd de inmiddels 28-jarige tijdelijk aangesteld te Amsterdam als rijksveldwachter. Hij vervulde deze functie zonder bezwaar en kwam een half jaar later in vaste dienst. In 1935 werd hij overgeplaatst van Amsterdam naar Ermelo, waar hij vier jaar later, in 1939, bevorderd werd tot opperwachtmeester.
In 1935 leerde hij een Amsterdamse onderwijzeres kennen, bij wie hij een jaar later een dochter kreeg. In de oorlogsjaren zou de relatie evenwel verslechteren. Dijkman bleef zijn vrouw echter ten behoeve van zijn dochter financieel ondersteunen.
In 1941 stapte Dijkman over van de Rijksveldwacht naar het Korps Marechaussee. Dat jaar raakte hij verzeild in het gezelschap van enkele zwarthandelaars in vlees. Op een feestje in maart 1942 liet hij zich ontvallen dat er meer sabotage gepleegd moest worden op de post en de spoorlijnen. Kort daarna, op 27 maart, werd Dijkman gearresteerd en in Arnhem gevangen gezet. Op 26 augustus 1942 werd hij in Utrecht berecht voor het bedrijven van zwarte handel en voor anti-Duitse uitlatingen. Hij werd veroordeeld tot anderhalf jaar tuchthuisstraf in de Duitse plaats Rheinbach. Vanwege goed gedrag kreeg hij een strafvermindering van zes maanden en met Kerstmis 1943 was hij weer thuis. Inmiddels was hij op 7 oktober 1942 wegens sabotage ontslagen bij de politie. Na terugkeer in Ermelo werkte hij nog een halfjaar bij de distributiedienst te Nijkerk. Nadien was hij volledig in het illegale werk werkzaam.
In de loop van de bezettingstijd waren in Nederland drie grote verzetsorganisaties ontstaan: de Ordedienst (OD), de Raad van Verzet (RVV) en de Landelijke Hulp aan Onderduikers/Landelijke Knokploegen (LO/LKP). Berend Dijkman behoorde sedert 1943 tot de top van de RVV en woonde regelmatig bijeenkomsten bij in Amsterdam. Hoewel daarin ook communisten zaten, kan Dijkmans lidmaatschap daarvan toch niet als indicatie voor zijn politieke overtuigingen gelden. Eerder lijkt hij als ervaren politieman in deze organisatie van gewapend verzet terecht te zijn gekomen. Tot september 1944 was hij commandant van de brigade Veluwe, die de districten Ede, Kampen, Apeldoorn omvatte, en aanvankelijk ook ’t Gooi en Hilversum. Zijn schuilnaam was derhalve Piet van de Veluwe. In september 1944 werden op wens van de regering in Londen de drie verzetsorganisaties gebundeld in de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Niet alleen in de top, maar ook regionaal en plaatselijk moest voortaan worden samengewerkt. De landelijke sabotagecommandant L.A. van Bijnen van de LKP en commandant J. Thijssen van de RVV, wier terreinen elkaar nu gingen overlappen, ambieerden die samenwerking echter niet. Zij kwamen sterk tegenover elkaar te staan.
De hele coördinatie en reorganisatie van het verzet in september 1944 ging niet alleen aan de top, maar ook regionaal en lokaal met de nodige problemen gepaard. Vele betrokkenen zagen het nut er niet van in. Kritiek kwam op de rompslomp die een en ander met zich meebracht en die het verzet eerder zou verzwakken dan bevorderen. Een bijkomstig probleem was dat de RVV bekend stond als een communistische organisatie. Op regionaal en lokaal niveau speelden die politieke verschillen tussen de organisaties een rol van betekenis. De CPN werd ervan verdacht via de RVV machtsposities te willen veroveren en na de bevrijding de afgeworpen wapens ten eigen bate te willen gebruiken.
Sedert D-day was de activiteit van de illegalen op de Veluwe snel in omvang gegroeid. Dijkman werd na de oprichting van de BS districtscommandant van gewest VI, Harderwijk. Hij droeg in die functie de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van onderduikers, het verstrekken van distributiebescheiden, het opvangen van transporten van piloten, de afhandeling van wapendroppings en het vervoer van wapens. Zijn contactadres was een kamer achter de bakkerij van H.G. Drost, Stationsstraat 40 te Ermelo. Het werd een centrum van koeriersdiensten. Het was aan Dijkman en zijn mensen de in september oprukkende geallieerden op allerlei wijze te steunen.
Vanaf midden september kwam daarbij nog een taak, namelijk het inwinnen van inlichtingen over de Duitse troepenbewegingen door aanvallen te plegen op ordonnansen, stafauto’s, enz. Dit bevel behoorde tot de sabotagebevelen die zijn commandant Thijssen, door Londen ingelicht over de komende geallieerde aanval, vanaf begin september bij de nadering van de geallieerden aan zijn districtscommandanten had doorgegeven. Te verwachten viel dat de Duitsers bij een geallieerde aanval Duitse troepen van het westen van het land naar het front zouden dirigeren. Dit moest hun zo moeilijk mogelijk worden gemaakt. De Veluwe werd nu als achterland van het front militair-strategisch zeer belangrijk operatieterrein. Toen op 17 september de slag om Arnhem ontbrandde, kregen Van Bijnen en Thijssen opdracht hun verzetsgroepen te activeren. Groepen die zich in een gebied van twintig kilometer van het front bevonden, moesten de Duitse troepenbewegingen zoveel mogelijk zien te hinderen.
Een van de verzetsgroepen die rechtstreeks onder Dijkman vielen, was gestationeerd in het aan Ermelo naburige Putten. Nadat hij op 23 september de lokale RVV’ers en LO/LKP’ers naar landelijk model had gecoördineerd en onder bevel had gesteld van brigadecommandant A. Witvoet, gaf Dijkman de mannen het schriftelijk bevel een aanslag op een Duitse auto of koerier te plegen. De plaats van handeling moest de straatweg tussen Amersfoort en Harderwijk zijn, waarover zich in die tijd veel Duits verkeer bewoog en waaraan ook Putten lag.
In de nacht van 30 september op 1 oktober vond de aanslag op een Duitse personenauto met vier Duitse militairen plaats. Deze mislukte jammerlijk. Die zondagochtend vroeg omsingelden zo’n duizend Wehrmacht-soldaten de gemeente Putten. Zij zetten de bevolking in het centrum van het dorp vast. Daags erop werden als represaille voor de aanslag zeshonderd mannen en jongens weggevoerd naar het kamp Amersfoort. Vandaar werden zij midden oktober naar het Noord-Duitse Arbeitslager Neuengamme gedeporteerd. Een deel van Putten werd door brand verwoest. Onder de mannen die in de buurt van Putten werden gearresteerd, behoorde ook Dijkman, die die nacht juist een vracht afgeworpen wapens had afgeleverd. Onderweg naar Putten werd hij plotseling, zo berichtte hij later aan Thijssen, omringd “door een aantal moffen, die mijn fiets gapten, en onder begeleiding van een paar geweren mij naar een bepaalde plaats op den weg brachten, waar reeds een tiental menschen waren verzameld.” Maar dankzij zijn “goed PB” (persoonsbewijs) mocht hij naar het politiebureau van Putten gaan. “Ik ben toen onder politiebegeleiding naar Ermelo gebracht.”
Onmiddellijk na de razzia verving Dijkman de commandant van de Puttense verzetsgroep, die hij betichtte van gebrek aan leiderschap bij de aanslag. Over de zin van de aanslag in het licht van de verregaande gevolgen ervan rees evenwel geen discussie. Ook nadien bleven dergelijke activiteiten op de agenda van het verzet op de Veluwe staan, liet commandant Thijssen zijn brigadecommandant Dijkman weten.
Ruim een week na de razzia in Putten verzocht Dijkman Thijssen hem te ontslaan van zijn verplichtingen. De reorganisatie van het verzet in september had tot een complete chaos geleid, klaagde hij. Thijssen aanvaardde dat verzoek om ontslag niet, rechtvaardigde de recente ingrijpende reorganisaties, interpreteerde de klachten van Dijkman als symptomen van overwerktheid en verleende hem twee weken verlof om bij te komen. Een paar dagen later kwam Thijssen bovendien met een nieuw, doortimmerd reorganisatieplan. Dat gaf Dijkman kennelijk vertrouwen, want hij trok daarop zijn ontslagaanvrage in. De omvangrijke Veluwe-sectie van de BS werd in tweeën gesplitst. Dijkman werd commandant van het westelijk Veluwegebied. Er werden betere veiligheidsmaatregelen bedacht en er werd voor Dijkman een nieuw onderkomen gezocht.
Eind oktober 1944 maakte commandant van de BS, H. Koot, een rigoreus einde aan de problemen die de nog steeds tegen de coördinatie van het verzet protesterende Thijssen veroorzaakte. Hij werd ontheven van zijn commando over het operatiecentrum van de RVV en de daaronder vallende brigades. Een week later, op 8 november 1944, viel hij in handen van de Duitsers. Dijkmans adres in Ermelo werd nu niet langer veilig geacht. Hij moest verhuizen naar een nieuw onderkomen bij het gehucht Drie. Op 14 november vond hierover bij bakker Drost een bespreking plaats, waartoe het archief van Dijkmans sectie, dat zich op een geheime plek bevond, naar de bakkerij was gehaald. De volgende ochtend vroeg, om zeven uur, vielen vier leden van de Apeldoornse afdeling van de SD bij bakker Drost binnen. Naast Dijkman werden een gedeserteerde Duitser die daar ondergedoken zat, en bakker Harm Drost en zijn vrouw gearresteerd. Ook J. Balk, een medewerker van Dijkman, viel het commando bij deze inval in handen.
Nadat de vier SD’ers het huis hadden leeggeplunderd, werd het in brand gezet. Dijkman en de andere arrestanten werden overgebracht naar de Willem IIIkazerne te Apeldoorn. De zwangere vrouw van bakker Drost had geluk en werd weer vrijgelaten.
De arrestaties in Ermelo waren het werk van het beruchte Einsatz- of Aussenkommando van de Sicherheitspolizei dat in Apeldoorn gelegerd was. De meeste leden van dit commando waren SD‘ers die eind augustus uit het noorden van Frankrijk en België gevlucht waren. Door toedoen van het brute en fanatieke optreden van dit commando, dat vanaf oktober 1944 zes maanden actief geweest is, verloren direct of indirect ruim 200 mensen op de Veluwe het leven.
Een maand na Dijkmans arrestatie overviel op 13 december 1944 de SD in aanwezigheid van Dijkman diens beoogde nieuwe onderkomen, de bunker bij Drie. Dit leidde tot de arrestatie van twee verzetsmensen die daar juist een zendstation gingen inrichten. Een derde verzetsman die juist daar arriveerde, werd neergeschoten en stierf ter plaatse. Direct daarna werd een koerierster van de verzetsgroep Putten gepakt en nog een aantal anderen uit de illegaliteit. Dit leidde uiteindelijk tot de arrestatie van de nieuwe commandant van de Puttense verzetsgroep, P Ooster. broek, die zwaargewond werd in een vuurgevecht. In totaal vielen die dag veertien arrestaties. Bij de verhoren werden allen, ook de vrouwelijke gevangenen, ernstig mishandeld. De meeste slachtoffers van deze arrestatiegolf overleefden de oorlog niet.
Na de oorlog is hierdoor een ware ‘affaire-Dijkman’ ontstaan. Weliswaar waardeerden velen Dijkman hogelijk als leider van het verzet, er waren er ook die, mede in het licht van de vele arrestaties na die van hemzelf, toch vragen stelden bij zijn optreden en beleid. Er waren er zelfs die Dijkman zonder meer beschuldigden na zijn arrestatie zijn voormalige verzetsmedewerkers te hebben verraden.
Dijkman kreeg de reputatie uiterst onzorgvuldig te zijn geweest. Die slechte naam berustte vooral op het ongelukkige feit dat het archief van zijn verzetswerk niet veilig was opgeborgen, maar bij zijn arrestatie werd aangetroffen. Ook al liet een naaste medewerker van Dijkman kort nadien aan Thijssens opvolger weten dat hij al de nodige voorzorgsmaatregelen had getroffen om arrestaties te voorkomen, gebleken is dat lang niet allen waren gewaarschuwd. In de maanden na Dijkmans arrestatie vielen in brede kring zeer vele Veluwse verzetsmensen in handen van de SD. Na de oorlog was evenwel alleen Dijkmans eigen betrokkenheid bij de arrestaties bij Drie bekend.
Het was vooral Dijkmans ‘biograaf’, de voormalige OD-man Th.A. Boeree, destijds plaatselijk commandant van de BS in zijn woonplaats Ede, die zich na de oorlog uitvoerig met de kwestie heeft beziggehouden, omdat hij had waargenomen dat “de feiten tegen Dijkman, maar de medewerkers van Dijkman voor hem getuigden.” Hij erkende grif dat Dijkman een moedig man was geweest, een “prettige kameraad” en dat allen graag met hem hadden samengewerkt. Maar voor Dijkmans leiderscapaciteiten in het verzet had hij geen goed woord. Toen het verzet op de Veluwe zich in september 1944 zo snel uitbreidde, had Dijkman zijns inziens zijn taken moeten delegeren, sterkere tucht in de gelederen moeten handhaven en discipline tegenover zijn meerderen moeten betonen. Boerree reconstrueerde zorgvuldig de arrestatiegolf op de Veluwe in oktober, november en december 1944 en constateerde dat Dijkman, nadat hij de SD in handen gevallen was, dermate psychisch geknakt was dat hij alle medewerking aan de SD had gegeven en andere gearresteerden ertoe had aangezet alles te bekennen.
In maart 1945 eiste General Friedrich Christiansen, de Wehrmachtsbefehlhaber, dat als represaille voor de dood van een aantal leden van de Wehrmacht in de buurt van Almelo, twintig Toteskandidaten terecht werden gesteld. Een van hen werd Dijkman. Op 29 maart werd hij met de anderen op de heide bij Wierden gefusilleerd en aldaar in een massagraf begraven. Op 1 april 1946 werd hij herbegraven te Huizem bij Leeuwarden, waar zijn ouders woonden. “Achter de baar”, aldus een verslag in de Nijkerksche Courant, “worden de kransen meegedragen, die uiting geven aan de gevoelens van piëteit en hoogachting, die er leven in de harten van allen, die met hem gewerkt en gestreden hebben.”