Op 28 januari 1540 overleed een vrouw die kan gelden als een van de belangrijkste mystieke schrijfsters uit het Nederlands taalgebied. Zij is de auteur van een internationale mystieke bestseller uit de 16de eeuw, waarvan de eerste druk in 1535 te Utrecht verscheen. Het gaat om de anoniem uitgegeven Die Evangelische Peerle, een bloemlezing uit de geschriften van een op dat ogenblik 72-jarige vrouw, samengesteld door Derick Loher (ca. 1495-1554), een kartuizer monnik uit Keulen. Het boekje, ter grootte van een briefkaart en drieëneenhalve centimeter dik, was op slag populair en beleefde een jaar later al een herdruk, ditmaal te Antwerpen uitgekomen. Weer vijf jaar later besloot de genoemde Loher een nieuwe, maar nu uitgebreidere editie samen te stellen, die opnieuw te Antwerpen verscheen. Herdruk volgde op herdruk, en tot en met 1629 verschenen er in totaal elf uitgaven in het Diets. Maar ook buiten de Nederlanden groeide de belangstelling voor dit mystieke geschrift, zodat de kartuizers te Keulen besloten in 1545 een uitgave in het Latijn te laten drukken, de internationale taal van die tijd, opgedragen aan Reinalda’s oomzegger Burchard van den Bergh (overl. 1566). Deze Latijnse editie heeft weer als basis gediend voor enkele Franse en Duitse vertalingen. Alles tezamen verschenen er van Die Evangelische Peerle liefst negenentwintig verschillende uitgaven in vier verschillende talen, waarvan de laatste in 1997 het licht zag.
Dit boekje verwierf een ongekende populariteit, en had gedurende enkele eeuwen in geheel West-Europa en Noord-Amerika grote invloed. Het werd gelezen bij begijnen en kloosterzusters, bij mannelijke religieuzen en seculiere geestelijken, bij katholieken en doopsgezinden, bij eenvoudigen en hooggeplaatsten. Het werd als gebedenboek gebruikt door de Schotse koningin Mary Stuart (1542-1587) en de heiligverklaarde bisschop van Genève François de Sales (15671610), ter lezing aanbevolen door de Franse kardinaal Pierre de Bérulle (1575-1629), vertaald door de Silezische mysticus Angelus Silesius (1624-1677), tot bloemlezing omgewerkt door de protestantse dichter Gerhard Tersteegen (1697-1769), en bestudeerd door de katholieke emancipator Josef Alberdingk Thijm (1820-1889). In het begin van de 20ste eeuw werden het werk en de betekenis van deze mystica herontdekt. Sindsdien heeft het niet meer aan belangstelling voor haar ontbroken, onder meer dankzij de kritische editie (1968) van het enig andere bekende werk van deze schrijfster, Vanden Tempel onser sielen uit 1543. In 1987 werd haar portret, van de hand van Henk Hilterman, aangebracht in de basiliek van Sint-Bavo te Haarlem, in de eregalerij van mannen en vrouwen die op markante wijze de Nederlandse spiritualiteit hebben vormgegeven en beïnvloed. Zij wordt er geflankeerd door Thomas a Kempis en Petrus Canisius.
Wie was nu de schrijfster, wier naam vanaf het allereerste begin geheim gehouden werd? Nog geen vijfentwintig jaar geleden gaf een veelomvattend historisch en genealogisch onderzoek antwoord op die vraag. De schrijfster van de Peerle is Reinalda (of Derisken) van Eymeren. Zij stamde uit een vooraanstaande Arnhemse familie, en was een oud-tante van de Nijmeegse burgemeesterszoon Petrus Canisius, via diens stiefmoeder Wendel van den Bergh. Door zijn toedoen kreeg haar werk in ruimere kring bekendheid. Zij leefde in het Sint-Agnietenklooster aan de Beekstraat (thans Waalse kerk) in haar geboortestad, een stichting van de Moderne Devotie, waar mensen van wijd en zijd haar kwamen bezoeken. Dit klooster stond bekend om het hoge geestelijke peil van zijn bewoonsters, en de bibliotheek ervan bevatte werken van verscheidene Moderne Devoten zoals Jan Brinckerinck, Thomas van Kempen en Gerlach Peters, en daarnaast van diverse kerkvaders en mystieke schrijvers als Johann Tauler, Jan van Ruusbroec, Hadewijch en Meester Eckhart.
Over het leven van Reinalda van Eymeren is weinig bekend. Maar degenen die haar gekend hebben, spraken van haar bijzondere vroomheid en goddelijke verlichtingen. Zij vertelden ook dat zij achttien jaar lang zich onthield van vis en vlees, en wezen op het ongewone feit dat zij driemaal per week ter communie ging, een ongewoon gebruik rond 1500. Zij was zowel muzikaal als intellectueel begaafd, en vertrouwd met de Latijnse taal. Reinalda van Eymeren kan beschouwd worden als de belangrijkste persoonlijkheid uit de tweede bloeiperiode binnen de mystieke vrouwenbeweging in de Nederlanden. Waren Hadewijch en Beatrijs van Nazareth kenmerkend voor de eerste periode, zij vertegenwoordigt de tweede periode, in het begin van de 16de eeuw, samen met Maria van Hout (overl. 1547) en de kring van begijnen in Oisterwijk onder leiding van hun geestelijk leidsman Claes van Esch (ca. 1507-1578). Samen met de kartuizers van Keulen, met wie zij intensieve contacten onderhielden, vormden deze vrouwen een vruchtbare voedingsbodem voor een gezond geestelijk leven binnen een veelal verziekte en verdorde kerk. In hun vitale spiritualiteit wisten zij de mystieke tradities van de Nederlanden (Ruusbroec) en het Rijnland (Eckhart, Suso, Tauler) op een gelukkige manier te combineren. Het is vooral Reinalda van Eymeren die erin geslaagd is in haar geschriften deze verschillende stromingen tot een geslaagde synthese te brengen.
Het geheim voor de populariteit van het werk van Reinalda van Eymeren ligt wel in de herkenbaarheid, waarmee zij in directe taal vertelt wat zij zelf ervaren en ontdekt heeft: “Wie God wil zoeken en vinden, moet Hem zoeken in zichzelf, in het binnenste van de ziel. Daar is het beeld van God te vinden.” Wanneer de mens de kern van zijn eigen bestaan heeft ontdekt en daarin God zelf heeft erkend, schrijft zij, dan ontstaat er een intimiteit, waarbij alle woorden tekortschieten. Stamelend en tegelijkertijd vol durf en vindingrijkheid probeert zij, als een ware mystica, die eenheid tussen God en mens toch onder woorden te brengen. Indrukwekkend getuigt zij van de liefde die God voor de mens heeft. Zo zegt zij in een van haar gebeden tot God: “Ik ben uit U voortgekomen zoals een lief uit de lieve.” Onmisbaar in haar geloofsbeleving is de centrale plaats die Jezus daarin inneemt. In Hem is God mens geworden, en in Hem krijgt Gods vreugde om onder de mensen te verkeren, concreet gestalte. Via de mensheid van Jezus treedt de mens binnen in de ruimte van God. Waar de mens waarachtig met God is verbonden, is er nooit sprake van concurrentie, maar altijd van wederzijdse onmisbaarheid. Wie met God wil meewerken, kan niet wereldvreemd zijn, leest men in de Peerle. Echte mystiek is het tegendeel van schijnheiligheid. Zij is geen vrome luiheid, noch luie vroomheid. De relatie met God wordt geen doel op zichzelf: “Wat baten de bloesems, als er geen vrucht op volgt?” Met ongewone felheid keert Reinalda zich tegen hen wier heiligheid steriel en ikgericht is: “Alle heiligheid die een ander tot last is, is niet oprecht.”
Reinalda van Eymeren weet op overtuigende manier, vanuit een diep doorvoelde ervaring te spreken over de relatie tussen God en mens. Zij had ontdekt hoe menselijk en goddelijk werken verschillen en waar deze samengaan. Zij weet van haar eigen beperktheid, maar ook van de mogelijkheden die in haar neergelegd zijn. In de loop van haar leven heeft zij zich laten vullen door de volheid van Gods genade, en is zij verrukt geraakt van Gods goedheid en zoetheid. Hoe vaak schrijft zij niet dat de ziel zich te goed moet doen in de wijnkelder van de Heer! Een vrouw die zo weet te getuigen van haar leven in God, met God en door God, werkt aanstekelijk, tot op de dag van vandaag. Wie een harmonische spiritualiteit van eigen bodem zoekt, waarbij actie en contemplatie hand in hand gaan, kan bij haar in de leer.