Jacobus de Koning
1855-1906, Civiel-ingenieur
Jacobus de Koning werd op 9 juni 1855 te Muiden geboren als zoon van de predikant Anthony Johannes de Koning en Sabina W.H.Vogel. Hij trouwde op 10 september 1879 te Nijmegen met Maria Henriëtte van den Bosch (geb. 1855). Het echtpaar kreeg twee zonen. Jacobus de Koning overleed op 24 maart 1906 te Hilversum en werd op 28 maart 1906 in Nijmegen begraven.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-016.jpg
Jacobus de Koning (foto: Universiteitsbibliotheek Nijmegen)

Nadat De Koning in 1872 zijn HBS-diploma te Haarlem had behaald, liet hij zich inschrijven als student aan de Polytechnische School in Delft. Zijn opleiding tot civiel-ingenieur ging voorspoedig, maar naast de strikt civieltechnische studie-onderdelen was hij ook actief betrokken bij het gezelschap ‘Vrije Studie’. Die groep studenten, gelieerd aan het Delftsch Student Corps, streefde ernaar om de samenhang te verduidelijken tussen de beroepsuitoefening van de ingenieur en de algemene wetenschappelijke, maatschappelijke en politieke vragen van die tijd.

In 1876, na zijn afstuderen, kon hij aan de slag als buitengewoon opzichter, een tijdelijke functie bij Rijkswaterstaat, met als standplaats Nijmegen. De Koning werkte daar mee aan de meting van stroomsnelheden in de grote rivieren. Na enige tijd leerde hij in Nijmegen ingenieur Johan van Hasselt kennen, die werkzaam was bij de N.V. Zuid-Oosterspoorwegmaatschappij. Ook De Koning stapte over naar de spoorwegen en trad 1879 in dienst bij de Maatschappij voor Staatsspoorwegen. Men zette hem in bij de aanleg van de spoorlijn Rotterdam-Hoek van Holland, in een niet-leidinggevende functie. Uit onvrede met zijn werk overwoog hij het ingenieursvak te verlaten en letteren te gaan studeren. Hij schreef over zijn dilemma aan Van Hasselt, die juist in die tijd (1881) met zijn pas opgerichte ingenieursbureau in Nijmegen een grote behoefte had aan versterking. Het werk voor raadgevend ingenieurs, vooral op waterstaatsgebied, nam enorme vormen aan en Van Hasselt stelde een vorm van samenwerking voor.

In september 1881 werd in Nijmegen het Ingenieursbureau J. van Hasselt en De Koning opgericht, dat in maart 1882 zijn huisvesting vond aan de Ridderstraat 7. De eerste jaren van de samenwerking, tot ongeveer 1889, is het vrijwel niet mogelijk om in de werkzaamheden van het bureau een scheiding aan te brengen tussen de bijdragen van Van Hasselt en die van De Koning. Na het vertrek van Van Hasselt, eind 1888, naar Amsterdam nam De Koning de leiding over het bureau over. De hoeveelheid werk bleef toenemen en de diversiteit daarvan was groot. Wel zijn er enkele zwaartepunten te onderkennen.

Het merendeel van de opdrachten die het bureau kreeg inzake de zogenaamde natte waterstaat had betrekking op waterstaatkundige werken in het Gelderse, zoals een ontwerp voor haven – en andere werken te Zutphen (1894) en meer specifiek in de regio Nijmegen, Maas en Waal en de Liemers. Ook was De Koning direct betrokken bij ontwerpen voor en daadwerkelijke verbetering van de waterhuishouding in de Oudeen Nieuwe Beek onder Lichtenvoorde (1891), en van die in de Grote Barneveldse Beek (1892).

Op het gebied van de (spoor)wegen tekende De Koning onder meer voor het ontwerp voor nieuwe wegen in de gemeente Nijmegen en ontwerp en bouw van een brug over de Oude Rijn in de weg Lobith-Elten (1892). Het jaar daarop volgden rapporten over een lokaalspoorweg Gouda – Schoonhoven en een tramverbinding Schouw – Purmerend – Alkmaar. Met betrekking tot de aanleg van waterleidingen bracht De Koning diverse adviezen uit, zoals een rapport voor de N.V. Waterleiding Exploitatiemaatschappij (1892) en ontwerpen voor waterverversing in de stadsgrachten van Wageningen en Lochem (1893). Maar ook over de drinkwaterleiding in Soerabaja verscheen een rapportage van de hand van De Koning (1895).

In 1885 publiceerde De Koning samen met Van Hasselt een artikel in het tijdschrift De Economist. In ‘Een rijstpolder, proeve eener berekening van het rentegevend vermogen van gronden op Java, door middel van landbouwwerktuigen en stoom in cultuur gebracht en met padie beplant’ combineerden de ingenieurs hun specifieke kunde en kennis op civieltechnisch gebied met landbouwkundige expertise. Niet lang daarna zouden zij iets dergelijks ook doen met betrekking tot een gebied dat wat dichter bij huis lag. Hun ‘Schetsontwerp voor verbetering van den afvoer van het water in het Polderdistrict de Over-Betuwe en voor het onderhouden van een behoorlijk peil in de slooten gedurende den zomer’ werd in januari 1887 toegezonden aan de Dijkstoel van het Polderdistrict Over-Betuwe. Het polderbestuur wilde namelijk weten of bevloeiing van weiden in dat gebied tegen aanvaardbare kosten gerealiseerd kon worden. Om tot een beter inzicht van die materie te komen, maakten De Koning en Van Hasselt op kosten van het Polderdistrict een reis door België en Duitsland. In het eindverslag zijn zowel de technische als de financiële, en landbouwkundige en juridische aspecten van het bevloeiingsvraagstuk onder de loep genomen. Men moest echter tot de conclusie komen dat de financiële haalbaarheid van bevloeiingsmaatregelen in de Over-Betuwe op dat moment zeer twijfelachtig was. Niettemin bleef het onderwerp De Koning bezighouden. In 1891 hield hij een lezing voor de Algemene Vergadering van de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Landbouw onder de titel Bevloeiing van hooilanden in Nederland en elders. Die voordracht leidde er mede toe dat de Gelders-Overijsselse Maatschappij van Landbouw bij de regering aandrong op instelling van een staatscommissie om onderzoek te doen naar bevloeiingen. Die commissie werd inderdaad ingesteld in 1893, met De Koning als een van de leden, naast onder anderen dr. A. Mayer, directeur van de Rijkslandbouwschool te Wageningen en H.J. Lovink, directeur van de Heidemij. Het rapport van die commissie, dat in 1897 verscheen, heeft er mede toe geleid dat in volgende jaren in diverse Gelderse gemeenten werk werd gemaakt van optimalisering van de plaatselijke landbouw door het systematisch bevloeien van landerijen met water uit beken en riviertjes.

Naast zijn werk als raadgevend ingenieur was De Koning ook bij andere organisaties betrokken. In 1893 werd hij directeur van de N.V. Waterleiding Exploitatiemaatschappij, een bedrijf dat op diverse plaatsen het initiatief nam tot de aanleg van waterleidingen. In datzelfde jaar aanvaardde De Koning het lidmaatschap van het Rijks-Landbouwcomite. Van 1891 tot 1899 was De Koning lid van de Nijmeegse gemeenteraad. Daar richtte hij zijn belangstelling met name op die terreinen waar zijn ingenieurskennis en zijn opvattingen over het nut van technische voorzieningen voor welvaart en welzijn het best tot uiting kwamen: de openbare hygiëne (waterafvoer, riolen, gemeentereiniging), waterleidingen en gasfabricage, een tramverbinding tussen Nijmegen en Wamel, en de invoering van elektrisch licht in Nijmegen. In 1899, vlak voor zijn afscheid als raadslid, zorgde hij ervoor dat de eventuele aanleg van een elektrische tram binnen Nijmegen nog op de agenda van de gemeenteraad werd gezet. In datzelfde jaar aanvaardde De Koning een nieuwe functie, namelijk die van directeur van de N.V. Nederlandsche en Nieuw-Nederlandsche Petroleummaatschappijen. Om deze reden verhuisde hij van Nijmegen naar Hilversum en nam hij afscheid als raadslid.

De in latere jaren voorgenomen verhuizing van hem en zijn gezin naar Nijmegen heeft hij niet meer meegemaakt. Vlak voor zijn overlijden heeft De Koning nog gezien hoe de door hem ontworpen villa Berkenheuvel, gelegen op de Kwakkenberg aan de Nijmeegse gemeentegrens, werd opgeleverd. Vier dagen na zijn overlijden te Hilversum op 24 maart 1906 werd hij in Nijmegen begraven.

Literatuur

  • M. Bakker, ‘Johan van Hasselt, 1850-1917, civiel-ingenieur’, in: Biografisch Woordenboek Gelderland 1, Hilversum 1998, 48-50
  • H. Burgers, Villa Berkenheuvel. Torenweg 17 Nijmegen, Nijmegen 1987, typescript, aanwezig in gemeentearchief Nijmegen
  • J.M.K. Pennink, ‘Ir. J. van Hasselt’ (necrologie), in: De Ingenieur 32 (1917), 282-285
  • R.A. van Sandick, ‘J. de Koning c.i.’ (necrologie), in: De Ingenieur 21 (1906), 219-220 en 957-962
M. Bakker
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 51-53.