Als zovele aankomende Noord-Nederlandse geleerden in deze tijd doorliep Montanus de Latijnse school te Deventer tijdens het rectoraat van Alexander Hegius. Van 1482 tot 1488 studeerde hij aan de artesfaculteit van de universiteit van Keulen, waar hij de magistertitel behaalde; het is niet uitgesloten dat hij ook enige tijd te Leuven studeerde. Daarna kwam hij aan de kost als schoolmeester. Hij doceerde in elk geval aan de stadsscholen te Nijmegen en te Amersfoort; als rector van deze laatste instelling overleed hij in 1507, nog geen veertig jaar oud (de mededeling in de oudere literatuur dat hij rector van het Amersfoortse fraterhuis zou zijn geweest, is onjuist: Montanus behoorde niet tot de Broeders des Gemenen Levens, al onderhield hij te Amersfoort wel nauwe betrekkingen met hen). Zijn biograaf Gerard Geldenhouwer noemt Alkmaar als plaats waar Montanus laatstelijk werkte en overleed, maar dat moet een vergissing zijn.
Montanus is vooral belangrijk als Latijns dichter. Hij was de eerste satirische dichter in klassieke trant uit de Nederlanden. Van zijn Satyrae, geschreven in navolging van met name Persius, verschenen in zijn dagen drie uitgaven: in 1501 te Deventer (satiren 1-6), in 1506 te Zwolle (satiren 1-8) en in 1506 of 1507 opnieuw te Zwolle (satiren 10-12). De laatste twee uitgaven werden bezorgd door Gerard Geldenhouwer, die voor Montanus grote bewondering koesterde en in navolging van de laatste ook zelf satiren schreef (verschenen in 1515). Aan de door Geldenhouwer bezorgde uitgaven van de Satyrae zijn, in wisselende samenstelling, korte teksten toegevoegd, veelal in de vorm van brieven, sommige van Montanus, andere aan hem gericht. Zijn correspondenten waren vooral andere Gelderse humanisten als Geldenhouwer en Johannes Murmellius. Geldenhouwers eigen exemplaren van de uitgaven van 1506 en 1506/07 worden – met uitvoerige aantekeningen van zijn hand – bewaard in de universiteitsbibliotheek van Marburg. De aantekeningen verraden dat Geldenhouwer werkte aan een uitgave van al Montanus’ satiren tezamen, maar dat plan heeft hij nooit verwezenlijkt. In plaats daarvan liet hij in 1529 te Straatsburg een uitgave verschijnen van de satyren 7, 8, 10 en 12, waaraan hij een levensbeschrijving van Montanus toevoegde; bovendien liet hij de tot dan toe nooit gepubliceerde negende satyre afdrukken in Battista Fiera, Coena de herbarum virtutibus (Straatsburg, ca. 1529).
De Satyrae laten Montanus kennen als een bekwaam Latijns dichter die niet terugdeinsde voor scherpe kritiek op onder meer corrupte vorsten, slechte dichters, onbetrouwbare artsen, zedeloosheid in het algemeen en – in goed-humanistische trant – het middeleeuwse onderwijs met zijn gebrekkige Latijn en zijn eindeloze disputaties. Behalve op de klassieke Latijnse literatuur inspireerde Montanus zich op het Italiaanse humanisme, waarmee hij opmerkelijk goed bekend was, met name met het werk van de Florentijnse platonist Marsilio Ficino; er zijn dan ook duidelijke Platoonse invloeden in zijn werk aanwijsbaar. Overigens keek Montanus niet alleen met bewondering, maar ook met afgunst naar de Italiaanse Renaissance. Als zovele geleerden benoorden de Alpen hing hij de gedachte aan dat de Germaanse wereld Italië moest en zou voorbijstreven dankzij een opbloei van de klassieke beschaving.
Naast de Satyrae noemt Geldenhouwer nog de volgende werken van Montanus: Adagia (in twee boeken), De ordine et dispositione (in twee boeken), In doctrinam Aristotelicam (één boek) en Epistolae et epigrammatae (één boek). Geen van deze werken is overgeleverd, al heeft het laatstgenoemde werk mogelijk brieven bevat die ook uit andere bron bekend zijn, bijvoorbeeld uit de uitgaven van de Satyrae. Voor het overige is alleen van het eerste werk een fragment bewaard gebleven, namelijk één adagium uit het eerste boek. Dit adagium werd, onder de titel De laudibus Germanorum, door Geldenhouwer opgenomen in de eerste druk van zijn Historia Batavica (Straatsburg 1530); Geldenhouwer dateerde de tekst aldaar op 1504. In Geldenhouwers Germanicarum historiarum illustratio (1542) is nog een korte tekst van Montanus opgenomen, zonder titel, waarin deze de Germanen oproept tot het beschrijven van hun geschiedenis en tot een cultureel reveil in het algemeen. Het betreft wellicht een brief of brieffragment. Evenals deze tekst kenmerken Montanus’ overige bewaard gebleven brieven zich door soepel Latijn en een zekere stoutmoedigheid van gedachte.
Men verwarre overigens onze Petrus Montanus niet met anderen die onder deze naam bekend zijn, zoals de taalkundige Pieter Berch (1594/5-1638).