Al aan het begin van zijn carrière als architect kon het tijdschrift De Bouwwereld in 1903 over de Nijmegenaar Oscar Leeuw opmerken dat er bijna geen straat in de stad was of er stonden ‘winkelhuizen’ van zijn hand. Zijn connecties met kapitaalkrachtige opdrachtgevers, middenstanders, industriëlen en bankiers, alsmede zijn voorliefde voor een rijke, decoratieve stijl werkten zo bevruchtend op elkaar in dat Oscar Leeuw zonder twijfel de succesvolste Nijmeegse architect van zijn tijd genoemd mag worden. Hoewel hij de eerste bouwmeester in zijn familie was, kan deze een kunstzinnige inslag beslist niet ontzegd worden. Immers, Oscars vader Henri Leeuw sr. (Arcen 28 maart 1819 – 13 oktober 1909 Nijmegen) was beeldhouwer, Oscars oudere broer Henri Leeuw jr. (Roermond 7 oktober 1861 – 12 juni 1918 Amsterdam) beeldhouwer en kunstschilder, en in de familie van grootmoederszijde zijn al sinds de 17de eeuw leden met een min of meer kunstzinnig beroep als dat van schrijnwerker of schilder aanwijsbaar.
Oscar volgde zijn oudere broer in 1891 in diens voetsporen, toen hij na een opleiding aan de Roermondse Tekenschool een betrekking aanvaardde als tekenleraar aan de Nijmeegse Gemeentelijke HBS. Doch anders dan bij Henri was het leraarsvak bij Oscar slechts een werkzaamheid van voorbijgaande aard. Hij had in 1885 aan het bureau van stadsarchitect J.J. Weve de eerste stappen gezet op het pad van de architectuur, een vakgebied dat vanaf 1897 een steeds belangrijkere rol ging spelen. Daarop wees al het door Henri jr. en Oscar samen uitgegeven plaatwerk Album van Winkelpuien (Nijmegen-Arnhem 1896), waarin bouwkundige ontwerpen in verschillende stijlen werden gepresenteerd, van neorenaissance tot Jugendstil. In 1900 gaf Oscar Leeuw zijn betrekking aan de HBS en de Burger Avondschool op om zich geheel aan de architectuur te kunnen wijden. Kennelijk ging het hem in financieel opzicht voor de wind, want al in 1904 kon hij voor zijn aanstaande huwelijk een nieuw, modern huis aan de Graafseweg 60 in Nijmegen bouwen, waarin behalve vader, broer en zus tevens het architectenbureau ondergebracht werd.
De hechte band tussen de familieleden kwam ieders artistieke ontplooiing ten goede. In nauwe samenwerking kwamen in deze eerste periode meteen al enkele grote projecten tot stand die gezien hun stijl, de Nederlandse vorm van de Jugendstil of Art Nouveau, bij uitstek de inbreng vanuit verschillende disciplines vereisen. Het zijn voornamelijk luxe villa’s, caférestaurants en winkelpanden waarbij de architectuur door Oscar, de veelal rijke decoratie door Henri jr. en het beeldhouwwerk soms door Henri sr. verzorgd werd. In dit kader kunnen slechts enkele hoogtepunten in Nijmegen en omgeving genoemd worden: het Melkhuis op de hoek St. Jorisstraat/Kelfkensbos (1899, in de Tweede Wereldoorlog verwoest), de villa Dennenheuvel aan de Rijksstraatweg 46 in Ubbergen (1899/1900), het jachtslot ‘De Mookerheide’ te Mook (1902-1905) en de voormalige Garage Moll aan de Van Welderenstraat 100 (1909).
Vóór de dood van Henri Leeuw sr. in 1909 was reeds een einde gekomen aan de regelmatige samenkomsten van kunstenaars en intellectuelen, die als vormend milieu van zoveel betekenis voor de artistieke ontwikkeling van de beide broers zijn geweest. Schilders en tekenaars als Paul Rink, Henry Luyten, Théophile de Bock, Arthur Briët, Maurits van der Valk en George Breitner kwamen er over de vloer. Als architecten worden genoemd J. Limburg en J.A. van Straaten. Uit de literaire wereld waren dr. J. Prinsen en de directeur van de Gemeentelijke HBS in Nijmegen, M.A.P.C. Poelhekke, er te gast, terwijl de Nijmeegse componist van kerkmuziek (en vishandelaar) Willem Heydt er eveneens vaak verkeerde.
Van deze inspirerende bronnen uit de tijd van hun jeugd meer en meer afstand nemend, intensiveerden de beide zonen – nu zonder hun vader – in hechte eendracht hun artistieke samenwerking. Hoewel Henri vijf jaar ouder was dan zijn broer, is het toch Oscar die bij deze activiteiten het voortouw lijkt te nemen. Hij maakt de indruk de meer naar buiten gerichte organisator te zijn die de contacten met de meestal welgestelde opdrachtgevers aanknoopte en onderhield. Het vrije kunstenaarschap beperkte zich, na een aanvankelijke poging (tentoonstelling Amsterdam 1895), bij hem later nog slechts tot het tekenen van reisimpressies op zijn vele tochten door Midden- en Zuid-Europa. Oscar was een man van de wereld, liberaal en, hoewel officieel rooms-katholiek, niet actief gelovig. Hij heeft ondanks zijn grote succes dan ook nooit één kerk gebouwd.
Henri daarentegen leert men kennen als de echte, in verhouding tot zijn broer sociaal gezien wat minder goed uit de verf komende kunstenaar, die naast zijn ornamentale werk in dienst van de architectuur altijd ook vrij werk als schilderijen, plastiek en grafiek is blijven maken. Behalve uiterst vaardig in de meest uiteenlopende technieken van de kunst, was hij bovendien een ‘encyclopedistische kenner der kunstgeschiedenis’, wat hem uiteraard zeer van pas kwam bij de ontwikkeling van de sierende elementen voor het bouwkundig werk van Oscar. Dit komt vooral tot uiting in Oscars scheppingen die na 1909 ontstonden en waarin de architect zich een waar eclecticus toonde.
Met de bouw van villa Salatiga aan de Sterreschansweg 77 deden in toenemende mate historiserende details hun intrede. Dit evenwel zonder dat het aspect van vernieuwing geheel en al verdween. De synagoge aan de Gerard Noodtstraat (1912) is vooral van dat laatste een voorbeeld. Hoewel het indrukwekkende interieur met zijn galerijen en geschilderde muurdecoratie nu verdwenen is, krijgt men door de ornamentiek aan de voorgevel nog een indruk van het zoeken naar nieuwe siervormen, die niet gebaseerd zijn op historische voorbeelden noch op de inmiddels tot het verleden behorende Jugendstil.
In 1914 begonnen de beide broers vervolgens aan wat hun magnum opus genoemd zou worden: het Nijmeegs Concertgebouw ‘De Vereeniging’, dat ondanks de rijkdom aan sierende details en vernuftige constructies in de verbazend korte tijd van tien maanden tot stand kwam. Het werd bovendien een schot in de roos wat de akoestiek betreft. De stijl van het gebouw is geheel geënt op zijn representatieve functie: behalve een duidelijke invloed vanuit de klassieke bouwkunst is er een naar hartelust variërende, combinerende en experimenterende vernieuwingsdrang op het vlak van de sierkunst bespeurbaar. De decoratie van de Kleine Zaal, waarvan de wanden met een aaneengesloten cyclus van allegorieën op de muziek beschilderd waren, was Henri’s laatste grote werk. Hij stierf, zevenenvijftig jaar oud en ongehuwd, op 12 juni 1918 in Amsterdam.
De dood van zijn broer betekende voor Oscar niet dat hij de ingeslagen weg van onverstoorbare artistieke ontwikkeling verliet. Het blijkt dat de inventieve invallen, het hernemen van historische motieven en het combineren daarvan met wat destijds als modern gold, gewoon doorgingen. Zo zijn aan het gebouw van de voormalige Nijmeegsche Bankvereeniging Van Engelenburg en Schippers aan de Hertogstraat 70 uit 19201921 expressionistische tendenzen zichtbaar, evenals aan het originele Museum Kam (1920-1921), waar ze een synthese vormen met historiserende (Romeinse) architectuurconcepties en stijlelementen. In de grootscheepse nieuwbouw van het warenhuis van Vroom en Dreesmann aan de Grote Markt, dat in de jaren 1924 en later ontstond en in de Tweede Wereldoorlog verwoest werd, schakelde hij voor de decoratie wederom een beeldend kunstenaar in met wie hij in eerdere instantie al had samengewerkt, Huib Luns, die ook later nog voor decoratieve opdrachten ingezet zou worden.
De contacten met de grote warenhuisketen bleken voor de toekomst vruchtbaar. Oscar werd tot vaste huisarchitect van de onderneming en kreeg opdrachten tot het ontwerpen van winkelpanden in alle grotere steden van Zuidoost-Nederland. In Tilburg verbouwde Oscar Leeuw het bekende paleis van koning Willem II tot raadhuis. De vele villa’s en herenhuizen van zijn hand, vooral in Nijmegen en directe omgeving, zijn te talrijk om genoemd te worden. Ze vallen echter direct in het straatbeeld op door hun typische Leeuw-ornamentiek en rijke architectonische opzet met een sterk effectgerichte afwisseling van rechte en gebogen, open en gesloten onderdelen als koepels, torens, paviljoens, erkers en veranda’s. Op de verschillende fabrieksgebouwen, die hij onder andere in Oss ontwierp, kan in dit kader niet worden ingegaan.
Inmiddels – men schrijft 1925 – kon Oscar het zich permitteren om zijn eerste eigen, inmiddels gedateerde woning aan de Graafseweg te verlaten voor een vrijstaande villa op stand. Aan de Sophiaweg 73 bouwde hij voor zijn vrouw, zijn ongehuwde zuster en hemzelf een woonhuis in een voor hem totaal nieuwe stijl. De moderne ‘Osans-Hoeve’ kan in vergelijking tot het werk van de eerste twee decennia zonder meer sober genoemd worden. Zuiver architectonische middelen bepalen het karakter van de villa: wijd overstekende kappen, vlakke, onversierde muren en ruime, open veranda’s. Oscar Leeuws stijl wordt echter minder persoonlijk en dus minder herkenbaar, waardoor het moeilijk wordt zijn verdere werk te volgen. In ieder geval kwamen in deze tijd nog verscheidene villa’s op de Kwakkenberg en het inmiddels afgebroken bejaardenhuis ‘Sint Anna’ aan de Groesbeekseweg tot stand.
Evenals de vader viel ook de zoon nog op latere leeftijd een koninklijk eerbewijs ten deel. Voor zijn verdiensten als lid van de Rijkscommissie voor Monumentenzorg, waarvan hij sedert 1919 deel uitgemaakt had, werd hij op 25 augustus 1933 tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau benoemd. Vanaf haar oprichting in 1920 tot 1937, toen hij voor de eer bedankte, heeft Leeuw deel uitgemaakt van de Geldersche Schoonheidscommissie. Ook was hij in ’s-Hertogenbosch lid van de plaatselijke schoonheidscommissie.
Oscar Leeuw heeft zijn eigen dood niet meer op Osans-Hoeve mogen afwachten. De villa werd in de Tweede Wereldoorlog door de bezetter in beslag genomen, waarna Oscar met zijn zus onderdak vond aan de Surinameweg 2. Hier kwam hij na een uitermate arbeidzaam en vruchtbaar leven op 16 februari 1944, zevenenzeventig jaar oud, te overlijden. Zijn lichaam werd te ruste gelegd op de R.K. Begraafplaats aan de Daalseweg, waar zijn graf nog steeds te zien is.