Maria van Egmond
1433-1463, Koningin van Schotland
Maria werd geboren op het kasteel te Grave op 17 januari 1433, als tweede kind van hertog Arnold van Gelre en Katherina van Kleef. Zij huwde op 3 juli 1449 met koning Jacobus II van Schotland (1430-1460). Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren. Zij overleed te Edinburgh op 1 december 1463.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/1/-023.jpg
Handtekening van Maria onder een brief aan koning Karel VII van Frankrijk van 1 juli 1450. (Parijs, Bibliothèque Nationale, Latin, ms. 10187, lettre 15)

Haar vroegste jeugd bracht Maria door aan het Gelderse hof. Toen ze ongeveer negen jaar oud was, werd zij door haar ouders naar Brussel gezonden, naar het hof van haar oudoom hertog Filips de Goede van Bourgondië, waar zij aan de zorg van hertogin Isabella van Portugal werd toevertrouwd. Hier kon zij bijvoorbeeld de Franse taal leren spreken en vertrouwd raken met het Europese vorstenmilieu. Het Bourgondische hof was in die dagen een van de Europese machtscentra, waar het een gaan en komen was van vorsten en diplomaten, maar ook van geleerden en kunstenaars. Op de vorming van de opgroeiende Maria moet het verblijf aan dit hof ongetwijfeld grote invloed hebben gehad.

Reeds in oktober 1441, toen Maria ruim acht jaar oud was, waren er plannen beraamd voor een huwelijk met Karel van Anjou, graaf van Maine. De drijvende kracht achter dit huwelijk waren waarschijnlijk koning Karel VII van Frankrijk, zwager van Karel, en hertog Filips de Goede, die op deze manier de politieke banden tussen het Franse koningshuis en het huis van Bourgondië wilden aanhalen. In de eerste maanden van 1442 werd het overleg voortgezet, waarbij Filips de Goede optrad als intermediair tussen Karel VII van Frankrijk en Maria’s vader hertog Arnold. Laatstgenoemde had met het huwelijk ingestemd en had in maart van dat jaar Maria naar het Bourgondische hof in Brussel laten brengen. Arnold kon toen nog niet zeggen hoeveel bruidsschat hij aan zijn dochter zou kunnen meegeven. Daarvoor moest hij de eerst de Gelderse standen bijeenroepen om hen om de inwilliging van een bede te kunnen verzoeken. Een dergelijke bijeenkomst zou eerst tegen Pinksteren kunnen plaatsvinden. De bede werd hoogstwaarschijnlijk niet ingewilligd, waardoor de huwelijksplannen moesten worden afgeblazen.

Vier jaar later, in juli 1446, zijn er tekenen die erop wijzen dat er opnieuw onderhandelingen worden gevoerd over een te sluiten huwelijk. In genoemde maand maakte een Schotse ambassadeur met zijn gevolg in Arnhem zijn opwachting. Hertog Arnold zond van zijn kant een afgezant naar de Schotse koning Jacobus II in Edinburgh. Officieel is er niets bekend over het doel van de missie, maar we mogen aannemen dat de gezant met Jacobus II een mogelijk huwelijk met Arnolds dochter heeft besproken.

In juli 1447 heeft hertog Arnold de Gelderse Staten bijeengeroepen, waarbij onder andere de toekenning van een bede voor het huwelijk van Maria op de agenda stond. Hij kreeg echter net als in 1442 niet de financiële middelen voor de bruidsschat van zijn dochter. Arnolds onvermogen om de kosten van het huwelijk van zijn dochter te dragen, bood aan Filips de Goede de mogelijkheid om evenals in 1441-1442 tussenbeide te komen, en wel door de kosten van het huwelijk voor zijn rekening te nemen. De mogelijkheid om op eigen kracht een huwelijksverdrag met de Schotse koning tot stand te brengen, werd Arnold hierdoor feitelijk ontnomen. In september 1448 verleende hij noodgedwongen volmacht aan hertog Filips de Goede om de hand van Maria aan Jacobus II aan te bieden. Filips regelde het huwelijkscontract, dat op 1 april 1449 kon worden gesloten. Filips verplichtte zich daarbij ondermeer om aan Jacobus II binnen twee jaar een bruidsschat ten bedrage van 60.000 Franse kronen uit te betalen, een gigantisch bedrag voor die tijd.

Kort daarna werd begonnen met de voorbereidingen voor de overtocht van de bruid en haar gevolg naar Schotland. De organisatie en de financiering van de overtocht lagen geheel in handen van Filips van Bourgondië. In juni 1449 reisde Maria met een gezelschap naar Sluis, waar scheep zou worden gegaan. Eerst werd daar nog een afscheidspartijtje georganiseerd, waarbij naast Filips de Goede en enkele edelen onder wie Maria’s moeder Katherina van Kleef en haar oom Adolf van Kleef aanwezig waren. De zestienjarige Maria heeft hier afscheid moeten nemen van haar moeder in de wetenschap dat het hoogstwaarschijnlijk een afscheid voor altijd was. Voor de overtocht had Filips een vloot van veertien schepen bijeengebracht, die zwaar bewapend waren in verband met mogelijke vijandelijkheden van de zijde van de Engelsen. In de vroege ochtend van donderdag 12 juni 1449 verliet de vloot de haven van Sluis en na enkele dagen bereikte men Leith, de havenstad van Edinburgh. Hier werd de toekomstige koningin tijdelijk ondergebracht in het gasthuis van St.-Anthony en een paar dagen later reisde zij door naar Edinburgh. Daar hebben de zestienjarige bruid en de achttienjarige bruidegom elkaar op 26 juni voor het eerst ontmoet. Op 3 juli werd het huwelijk kerkelijk ingezegend en werd Maria onmiddellijk na de huwelijksinzegening tot koningin van Schotland gekroond.

Het behoorde in Maria’s tijd tot de primaire taak van een koningin om haar man een mannelijke opvolger te bezorgen. Maria was spoedig na de huwelijkssluiting zwanger geworden, maar het kind werd te vroeg geboren en overleed na zes uur. Begin 1451 werd een dochter geboren: prinses Maria. De geboorte van zoon Jacobus in mei 1452 bezorgde de koning de gewenste troonopvolger. Later werden nog de zonen Alexander en David geboren, waarmee de troonopvolging voldoende was veiliggesteld. De jonge Alexander zou nog een deel van zijn opvoeding aan het hof van zijn grootvader hertog Arnold van Gelre genieten.

Vijf zwangerschappen en de opvoeding van haar kinderen zullen het grootste gedeelte van Maria’s tijd in beslag hebben genomen. In de jaren tussen 1450 en 1460 vernemen we weinig tot niets van activiteiten harerzijds op het politieke toneel, wat natuurlijk niet uitsluit dat zij achter de schermen een rol kan hebben gespeeld. Pas de tragische dood van haar man zou haar dwingen om zijn rol over te nemen en politiek volop actief te worden. In juli 1460 had Jacobus II het beleg geslagen voor het kasteel van Roxburgh, dat al enige decennia door de Engelsen bezet werd gehouden en grote strategische waarde had door zijn ligging op een heuvel in het Engels-Schotse grensgebied. Bij de belegering werd de koning dodelijk gewond door een exploderend kanon. Een contemporaine Schotse kroniek verhaalt dat het fatale salvo was afgevuurd ter begroeting van de koningin, die de belegeraars met een bezoek kwam vereren, maar het waarheidsgehalte van deze anekdote moet worden betwijfeld. Het is waarschijnlijker dat de koningin en de jonge Jacobus III pas enkele dagen na het overlijden van de koning vanuit Edinburgh in Roxburgh arriveerden, op de dag dat de Schotten het kasteel innamen.

Twee dagen later, op 10 augustus 1460, werd de minderjarige Jacobus III tot koning gekroond. Als regentes van haar zoon was voor Maria een prominente politieke rol weggelegd. Al spoedig raakte zij in conflict met James Kennedy, bisschop van St.-Andrews. Deze stoorde zich aan de leidende rol die zij na het overlijden van haar echtgenoot in het koninkrijk speelde, terwijl hij daarentegen sindsdien zijn politieke invloed zag slinken. Tegenover anderen verweet hij haar dat haar optreden voor het land partijstrijd en chaos had gebracht. Daarnaast zou zij de koninklijke schatkist voor privé-doeleinden gebruiken. Maria ontplooide als regentes diverse bouwactiviteiten voor zichzelf, maar die kan zij gemakkelijk uit haar weduwegoed gefinancierd hebben en er zijn geen aanwijzingen dat de bouwkosten voor rekening van de koninklijke schatkist zijn gekomen. Een ander wrijvingspunt met bisschop Kennedy was de politiek die moest worden gevoerd ten opzichte van Engeland, waar in die jaren een troonstrijd woedde, die meestal als ‘The Wars of the Roses’ wordt aangeduid. Voor Maria stond in haar Engelse politiek het Schotse belang steeds voorop. In navolging van wijlen haar man probeerde zij de beide partijen zoveel mogelijk tegen elkaar uit te spelen. Aanvankelijk steunde zij daarom de partij van de Lancasters, die in het noorden van Engeland nog enkele belangrijke steunpunten hadden en aan de winnende hand waren. Toen het tij keerde ten gunste van de Yorkse partij, zocht zij toenadering tot de Yorkse troonpretendent Eduard IV. Er ging zelfs het gerucht dat er onderhandelingen gaande waren voor een huwelijk tussen Maria en Eduard. Maria’s ‘geflirt’ met het huis York wekte groot ongenoegen bij bisschop Kennedy, die zich in binnen- en buitenland opwierp als haar voornaamste tegenspeler en die hardnekkig de Lancasters wilde blijven steunen.

Vanaf de herfst van het jaar 1463 werd de Schotse politiek meer en meer beheerst door bisschop Kennedy. Hij heeft zijn politieke wil toen waarschijnlijk kunnen doorzetten, omdat Maria aan het ziekbed gekluisterd was, waarvan zij niet meer is opgestaan en waarin zij op 1 december 1463 is overleden. Het droeve nieuws van Maria’s overlijden heeft pas in februari 1464 haar ouders in Gelre bereikt. Hertog Arnold zond daarop brieven naar de lokale functionarissen en steden van zijn hertogdom met de opdracht de klokken te luiden en rouwmissen op te dragen. In maart liet de hertog in Arnhem een symbolische uitvaartplechtigheid houden waarvoor hij afgevaardigden uit alle delen van het hertogdom had uitgenodigd. Maria’s zoon prins Alexander, die toentertijd aan het Gelderse hof verbleef, was ook een van de aanwezigen.

‘Mary of Gueldres’ heeft onder de Schotse geschiedschrijvers vele eeuwen een slechte reputatie gehad. De negatieve oordelen die bisschop Kennedy en zijn latere bewonderaars over haar politieke optreden velden, legden de basis voor het beeld waarin haar regeringsperiode wordt afgeschilderd als een tijd van onrust en chaos. Enkele 16de-eeuwse Schotse geschiedschrijvers hebben haar reputatie verder afgebroken. Zij zou als weduwe tot tweemaal toe een affaire hebben gehad met een getrouwde man. Norman Macdougall, de biograaf van Maria’s zoon Jacobus III, heeft deze verhalen over Maria’s amoureuze avonturen evenwel met overtuigende argumenten naar het rijk der fabelen verwezen. Het blijkt zelfs dat de 15deeeuwse bronnen over deze vermeende affaires geheel en al zwijgen; zelfs de bronnen die haar niet gunstig gezind zijn, vermelden hierover niets. Macdougall is positief over haar politieke optreden. Hij omschrijft de weduwe-regentes als capabel, krachtdadig en realistisch; daarenboven wist zij zich met goede adviseurs te omgeven. ‘Mary of Gueldres’ verdient daarom een eervolle plaats in de Schotse én de Gelderse geschiedenis.

Literatuur

  • B. Keuck, ‘Wie der König von Schottland die Tochter des Herzogs von Geldern, die Nichte des Herzogs von Burgund, heiratete’, in: Geldrischer Heimatkalender (1990), 90-99
  • H. Kruse, Hof, Amt und Gagen. Die täglichen Gagenlisten des burgundischen Hofes (1430-1467) und der erste Hofstaat Karls des Kühnen (1456), Bonn 1996
  • N. Macdougall, James III: A Political Study, Edinburgh 1982
  • N. Macdougall, ‘Bishop James Kennedy of St. Andrews: a reassessment of his political career’, in: Idem ed., Church, Politics and Society: Scotland 1408-1929, Edinburgh 1983, 1-22
  • Chr. MacGladdery, James II, Edinburgh 1990
  • G. Nijsten, Het hof van Gelre. Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473), Kampen 1992
J. Kuys
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 1, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs P.W. van Wissing, drs R.M. Kemperink, dr J.A.E. Kuys en E. Pelzers. Verloren Hilversum, 1998, pagina's 65-67.