Op 25 juni 1423 overleed hertog Reinald IV van Gelre en Gulik. Kort daarna maakte Jan van Buren, proost van Aken, zich meester van het kasteel te Grave. Een poging tot staatsgreep: in het kasteel bevonden zich de dertienjarige Arnold van Egmond, achterneef en aangewezen opvolger van hertog Reinald in Gelre, en zijn broer Willem. De Graafse burgerij verijdelde de aanslag. Sommigen hielden de proost bij de poort aan de praat, zo vertelt de kroniekschrijver Willem van Berchen. Anderen drongen via een achterpoortje het kasteel binnen. De jongens werden bevrijd. De burgemeesters leidden de proost de stad uit om hem te beschermen tegen de woede van het volk (met name van de vrouwen, zegt Van Berchen). Te hulp gesnelde Nijmegenaren brachten de jonge Egmond naar hun stad, waar hij als hertog werd ingehuldigd. De rest van het hertogdom volgde dit voorbeeld.
Voor het jaar om is zat Arnold vast in het zadel, onder regentschap van zijn vader, heer Jan van Egmond, en een Raad van Zestien, bestaande uit vertegenwoordigers van de vier Gelderse kwartieren Nijmegen, Roermond (Overkwartier), Zutphen en Arnhem (Veluwe). Een huwelijk met Catharina, dochter van de hertog van Kleef, plaatste Arnold ook in een bredere alliantie. Catharina’s moeder was een zuster van Filips de Goede, hertog van Bourgondië (1419-1467), de machtigste vorst in de Nederlanden. Dat versterkte zijn positie tegenover andere pretendenten, met name tegenover de hertog van Berg. Deze volgde Reinald IV in Gulik op en werd door de Duitse keizer (die als leenheer formeel de opvolging moest bekrachtigen) tenslotte ook met Gelre beleend: een blijvende bedreiging voor Arnolds positie.
Bijna vijftig jaar later, op 23 februari 1473, overleed Arnold in eenzaamheid in hetzelfde kasteel te Grave. Zijn zoon Adolf had hem in 1465 van de troon gestoten en gevangengezet. De Geldersen hadden in grote meerderheid diens partij gekozen. Men verweet Arnold zwakheid en onbekwaamheid. De staatsfinanciën had hij laten verlopen, de binnenlandse orde, rust en rechtspleging onvoldoende gewaarborgd, de rechten, gewoonten en privileges van de onderzaten veronachtzaamd. Adolf had zijn staatsgreep gepleegd met als motief: redden wat er te redden valt. Nijmegen had dan al jaren vooropgelopen in onwilligheid en verzet tegen Arnolds bestuur. Catharina van Kleef had hem verlaten. In de oppositie had zij, mede ten gunste van Adolf, een leidende rol gespeeld. Alleen het ingrijpen van Karel de Stoute, na het overlijden van zijn vader Filips de Goede de dominerende vorst in deze streken en hoofd van de familieclan waartoe ook Arnold en de zijnen behoorden, had Arnold in 1471 weer op de troon geholpen. Adolf was daarbij in Bourgondische gevangenschap geraakt. Maar Gelre wilde niets meer van de oude hertog weten en maakte zich op tot de strijd tegen de komende boergoense overhering. In zijn nood immers had Arnold het hertogdom aan de Bourgondiër overgedragen en Adolf onterfd.
Arnold van Egmond, zesde hertog van Gelre en graaf van Zutphen, staat bekend als een zwak vorst. Het algemene oordeel over hem is negatief. Zo meent de vroegere rijksarchivaris in Gelderland Martens van Sevenhoven: “Deze hertog, de eerste uit het Huis van Egmond, wiens nagedachtenis terecht niet bijzonder in eere is.” Ook Alberts, die in sommige opzichten positiever is, noemt hem een zwak regeerder. Op het eerste gezicht lijkt dat juist, maar er valt te nuanceren. De verwijten die men Arnold gemaakt heeft zijn maar ten dele gerechtvaardigd. Een 15de-eeuwse vorst moest in beginsel de kosten van hofhouding en bestuur dekken uit de opbrengst van zijn domeinen (grondbezit, tollen, rechtspraak, leenrechten). Reinald IV had al veel domeinen vervreemd en verpand en zo de hertogelijke inkomsten verminderd. Arnold was daardoor nog sterker dan anders het geval zou zijn geweest – alom hadden vorsten te kampen met geldgebrek –, afhankelijk van financiële hulp van zijn onderzaten, met name van de steden. Dezen waren echter terughoudend daarmee. Men zag de gelegenheid maar al te schoon om via de koorden van de beurs de macht van de vorst te beperken en de eigen positie te versterken. Alberts heeft de slepende conflicten over Arnolds slechte bestuur goed samengevat: “Men klaagde over de misstanden en onrechtmatige domeinverpandingen, en de hertog repliceerde met verwijzing naar de onwil van de klagers, hem het nodige ter beschikking te stellen.”
En het ging nog verder. De Gelderse standen – ridderschappen en steden – zagen scherp toe op handhaving van hun verworven rechten, zoals vastgelegd in de verbondsbrieven van 1418 en 1436 die de hertog had moeten onderschrijven. Bij gelegenheid schrok men er niet voor terug, hem niet alleen via terechtwijzing, vertoog en krap geld, maar ook gewapenderhand tot de orde te roepen. In 1448 hadden inwoners van Driel (Bommelerwaard) een kade doorgestoken om zich te bevrijden van wateroverlast – die zij daarmee op anderen afwentelden. Er was een gerechtelijk vonnis tegen hen verkregen, dat de hertog (aldus de Tielse Kroniek) al te krachtig ten uitvoer legde. Daarmee trof hij ook onschuldigen en gaf hij Nijmegen als kwartiershoofdstad een voorwendsel om met geweld tussenbeide te komen. De zaak liep mede door Bourgondische bemiddeling uit op een voor Arnold vernederend vergelijk: hij trok zich tijdelijk uit de regering terug en pelgrimeerde naar Rome en het Heilige Land (1450-1451).
Hier wordt nog een macht zichtbaar, waar hij tegenop moest boksen: het Bourgondische machtsstreven, dat de Gelderse zelfstandigheid in gevaar bracht en waartegen hij zich vanaf de jaren ’40, zonder succes, lang heeft verzet. Bourgondië maakte daarbij gebruik van de interne verdeeldheid van Gelre en van de familietroebelen waarin Arnold verzeild raakte. Zijn zoon Adolf, gesteund door hertogin Catharina en Nijmegen, verzette zich steeds meer tegen het bewind van de hertog. Adolf streefde naar een zelfstandige positie en zelfs naar de voortijdige opvolging. Dat leidde tenslotte tot de gebeurtenissen van 1465-1473, die Karel de Stoute via Arnold het hertogdom in handen gaven, en waarbij Adolf en Nijmegen het verzet tegen Bourgondië leidden: een ware ommekeer van bondgenootschappen.
Arnold had als vorst en staatsman het tij niet mee. De Geldersen vroegen veel en gaven weinig. Men zag de Bourgondische dreiging onvoldoende, liet zich gebruiken in het verdeel-en-heers-spel. Nijmegen en Adolf, hoofdstad en zoon, vochten eerst voor de eigen belangen en realiseerden zich te laat dat zij zo het grotere, niet meer te keren gevaar verwaarloosd hadden. Men kan Arnold verwijten dat hij de politieke handigheid en krachtdadigheid miste om zijn binnenlandse tegenspelers aan zich te binden, om leiding en richting te geven aan de gebeurtenissen. Hij is er niet in geslaagd een coalitie met andere vorsten en steden te sluiten. Maar met wie had hij dat moeten doen? Pas de overgrote druk van Karel de Stoute in de jaren ’70 riep zo’n coalitie in het leven. Het was al mooi dat een regeling met Gulik min of meer lukte. In feite verwijt men Arnold, dat hij niet was zoals zijn kleinzoon hertog Karel, die zich van 1492-1538 tegen de HabsburgsBourgondische macht handhaafde. Maar dat is geen reële vergelijking. Zo’n krachtfiguur is in de Gelderse geschiedenis uniek, en Karel trof het ook beter: de Geldersen waren door schade en schande wijzer geworden en de situatie was gunstiger voor hem. We kunnen concluderen dat Arnold wel enig politiek inzicht had en daarnaar probeerde te handelen, maar onwillige of zwakke bondgenoten en overmachtige tegenstanders trof, en inderdaad het formaat niet had – bestuurlijk, politiek, militair – om de voor hem ongunstige situatie beslissend te beïnvloeden.
Is er meer over Arnolds persoon te zeggen? Een brave man – vir bonus – noemt Van Berchen hem (‘en daarom in zijn ondernemingen minder gelukkig’). Wat gaat daarachter schuil? Er is geen reden om aan te nemen dat het kinderhoofd dat ons wel als portret van Arnold getoond wordt, gelijkend is. We moeten het van indirecte aanwijzingen hebben. Arnold was behoorlijk geletterd en naar de eisen van de tijd opgevoed aan het hof van Reinald IV en diens hertogin Maria van Harcourt. Hij was tamelijk gesteld op mooie dingen. Hij kon schaken. Hij was ongelukkig in zijn gezinsleven, maar dat was in zijn kringen niet ongewoon. Wel meer vorsten werden door naaste familie buiten spel gezet; in Gelre was ver doorgevoerde familiale onmin zelfs een beetje traditie: soap avant la lettre. Dat zegt ook niet alles over zijn persoonlijke geluk of ongeluk, al mogen we aannemen dat de verraderlijke gevangenname door Adolf hem niet onberoerd liet. Ontroerend is het verhaal dat Arnold toen men gewapend zijn slaapkamer binnendrong, eerst dacht aan een aanval van derden en naar het welzijn van zijn zoon vroeg. Arnold was misschien een huiselijk man. Regelmatig nam hij met zijn gezin deel aan viering van kerkelijke hoogtijdagen en kermissen. Het hofleven was van de gewone versieringen voorzien: muzikanten, zangers, voordrachtskunstenaars. De beschrijving van de winteravond voorafgaand aan zijn gevangenname, geeft inzicht in wat Arnold op latere leeftijd aangename tijdspassering vond. Die avond was gezellig doorgebracht, waarna de hertog zich vroeg had teruggetrokken om de jongelui bij hun vertier te laten.
Maar het beeld is niet eenduidig. Op jongere leeftijd trok Arnold meermaals persoonlijk te velde. Ook de reis naar het Heilige Land en Italië – toen hij 40 was – getuigt van enige persoonlijke ondernemingslust. Helaas weten we niet wat Arnold er geestelijk en intellectueel aan over heeft gehouden: wat kan het Italië van 1450 niet hebben opgeleverd! In 1435 was hij prominent in het gevolg van Philips de Goede toen deze te Atrecht met de Franse koning vrede sloot, een soort Europese top. Wereldvreemd kan Arnold niet geweest zijn, getuige ook het modale aantal bastaarden dat van hem bekend is. De door Adolf ter rechtvaardiging van zijn politieke vadermoord gesuggereerde homosexualiteit (in die tijd een doodzonde) blijft overigens onbewezen. Een mogelijke betrokkene heeft onder dwang bekend, en later weer herroepen. Er is geen zekerheid, of het moest zijn dat zo’n beschuldiging wel vaker voorkwam: misschien was het een stijlfiguur om iemand buiten de orde te plaatsen.
Vroom was Arnold zeker. Maar was dat bijzonder voor zijn tijd? Grote invloed – maar niet op hem alleen – had de mysticus en asceet Dionysius de Kartuizer. De reis naar het Heilige Land wijst in dezelfde richting, maar is ook niet uitzonderlijk. Evenzo de belangstelling voor relieken, zoals die blijkt bij de verwerving van het gebeente van Eusebius voor de kerk te Arnhem. De verlening van aalmoezen lijkt niet meer dan wat van een persoon in zijn positie werd verwacht. Grote geestelijke stichtingen zijn niet bekend. Opmerkelijk is een getuigenis dat de hertog gewoon was op Goede Vrijdag twaalf bedelaars de voeten te wassen. Dat past in het beeld van iemand die geneigd is tot persoonlijke vroomheid, maar ook kan hier sprake zijn van vorstelijke symboliek: wie zich zo verlaagt verhoogt zich.
Bij alle onzekerheid mag men zeggen: dynamisch, doelgericht, krachtdadig, onbuigzaam, sluw, zoals een vorst misschien wel zijn moet – dat was Arnold vast niet. Houden we het op brave man. Ieder kan dan het eigen oordeel vellen. Historische personen en hun levens dienen, als ze ergens toe dienen, de reflectie.