Het relaas van het leven van Andries van Haeften, dat zich afspeelde in een roerige periode van de Gelderse geschiedenis, is vooral het verhaal van zijn ambtelijke loopbaan. Over zijn persoon en karakter valt weinig mede te delen. Dat is toe te schrijven aan de aard van de bronnen. Andries stamde hoogstwaarschijnlijk uit een geslacht van dienstlieden van de Gelderse landsheer, dat zijn thuisbasis had in het kwartier (rechtsdistrict) van Nijmegen. Het is niet uit te sluiten dat hij een bastaard was. Zijn geboortejaar zal wel altijd zijn geheim blijven. Op een onbekend tijdstip na 1474 trad hij als rentmeester in dienst van Agnes van Wisch, weduwe van de in 1473 overleden Gijsbert van Bronkhorst, heer van Batenburg-Anholt. Agnes hield domicilie op kasteel Batenburg. De beëindiging van dit dienstverband, omstreeks 1483, verliep niet vlekkeloos. Er ontstond een patstelling rond de verantwoording van de laatste door Andries opgemaakte domeinrekening. De gang van zaken laat zich volgen in de correspondentie die beide partijen – Andries versus Agnes en haar zoon Jacob van Bronkhorst, die op kasteel Anholt verbleef – over de kwestie voerden. Medio 1486 wordt voor het laatst iets over het conflict vernomen. De afloop is ongewis; vermoedelijk is een oplossing uitgebleven.
Inmiddels had Andries een andere werkkring gevonden. In 1486 werd hij tweede stadsschrijver van Zutphen, tegen een jaarinkomen van 39 ponden plus vaste toelagen voor laarzen, paardevoer en dienstkleding. Ongetwijfeld is hij aangenomen wegens zijn financiële expertise. Andries had ook juridische kennis in huis. Hij handelde diverse ingewikkelde rechtszaken af, waarbij de stad of haar burgers waren betrokken. Zodoende reisde hij geregeld rond. Het vermoeden bestaat dat Andries een rechtenstudie heeft gevolgd. In documenten wordt hij namelijk twee keer aangeduid met de titel ‘meester’. Begin 1494 werd hij uit zijn functie ontheven, nadat hij bekneld was geraakt in een aanvaring tussen de burgerij en het stadsbestuur. Economische malaise en oplopende belastingdruk vormden de achtergrond van dit conflict. Ondanks het voorhanden zijn van een overvloedige hoeveelheid archiefstukken, komt Andries’ rol niet uit de verf. Naar aanleiding van zijn ontslag schreef hij een brief aan de magistraat. Het is een epistel van een gekrenkt en teleurgesteld iemand. Na jaren trouwe dienst voelde hij zich afgedankt en verstoten.
Ook in een andere stedelijke functie zat het tij tegen. Begin 1491 was Andries tot stadswisselaar benoemd. Een wisselaar was een specialist in geldzaken, aan wiens zorg zowel stedelijke als particuliere deposito’s werden toevertrouwd. Eind 1498 stelde het stadsbestuur Van Haeften op non-actief wegens vermeende onregelmatigheden in het beheer van de wissel. Wat er voorgevallen is wordt niet duidelijk, maar het wisselkantoor werd tot nader order gesloten. Misschien hing deze tweede oneervolle décharge samen met zijn werkzaamheden als hertogelijke belastinginner, waarover hierna meer.
In zijn hoedanigheden van openbaar keizerlijk (dat wil zeggen: in theorie door de keizer van het Duitse Rijk toegelaten) notaris en herbergier vulde Andries zijn inkomsten uit de genoemde stedelijke dienstbetrekkingen aan. Het oudste door hem geschreven notariële document dat bewaard bleef, dateert van 1488. Uit de tekst daarvan blijkt, dat Andries geestelijke van het bisdom Utrecht was. Enkele jaren later wordt hij als dominus (‘heer’) omschreven. Dit wijst erop dat hij inmiddels de priesterwijding had ontvangen. Of Andries van Haeften als geestelijke werkzaam is geweest, onttrekt zich aan de waarneming.
Vanaf omstreeks 1492 (mogelijk al vanaf 1489) was Andries in het bezit van de herberg de Grote Rode Toren, gelegen in de oude stad van Zutphen op de hoek van de Lange Hofstraat en de Rodetorenstraat. Deze voorname taveerne kon bogen op een geschiedenis die tot zeker 1367 terugreikt. Dat een geestelijke een herberg uitbaatte, was in de noordelijke Nederlanden niet ongewoon, maar op grond van het kerkelijk recht zeker ook niet onomstreden. Het is mogelijk dat Andries’ vrouw Hele, die in 1496 voor het eerst in documenten opduikt, de uitspanning bestierde. Herbergiersters waren een bekend fenomeen in de late middeleeuwen (evenals getrouwde of in concubinaat levende geestelijken). De gelagkamer van de Grote Rode Toren speelde af en toe een bijrol in de ‘internationale’ politiek van die tijd. Eind 1494, bijvoorbeeld, streek er een bode neer die gestuurd was door Nicasius Hackeney, hofmeester en rekenmeester-generaal van Roomskoning, later keizer, Maximiliaan. De bode had een brief bij zich waarin de stad gemaand werd 800 guldens te betalen als uitvloeisel van het verdrag van Ravestein, dat in augustus dat jaar tussen hertog Karel van Gelre en de Habsburgers gesloten was. Het stadsbestuur betaalde de consumpties van de gezant. In 1528 werd de Grote Rode Toren bij gelegenheid van een boedelscheiding op de kapitale waarde van 800 à 1000 goudguldens getaxeerd.
Begin 1495 bemachtigde Andries de post van hertogelijke accijnsschrijver van het kwartier van Zutphen. Kennelijk bezat hij (familie-?) connecties in de hoogste politiek-bestuurlijke regionen in Gelre. In het hertogelijk archief is de rekening bewaard gebleven van de in 1497 door Andries geïnde ‘ruiterpenningen’ en pondschattingen. Een paar jaar na zijn aanstelling werd hij berispt door zijn nieuwe broodheer, hertog Karel van Gelre, omdat hij een tweetal landgoederen op de Veluwe zonder diens toestemming in gebruik en bezit had genomen. Het vergrijp werd niet al te zwaar opgenomen. Andries’ ster was in hofkringen snel gerezen. Eind 1497 reisde hij in het gevolg van hertog Karel mee naar Brussel. Als gedeputeerde van de landsheer ondertekende hij de voorwaarden van de wapenstilstand, die aldaar werd gesloten met Filips de Schone. Overtuigender bewijs dat Van Haeften in hoog aanzien stond bij de Gelderse hertog is niet te geven. De vraag is gewettigd of Andries als stadswisselaar werd ontslagen wegens zijn rol als landsheerlijk belastinggaarder. De wijdverbreide weerstand in met name het Zutphens kwartier tegen de vele opeenvolgende belastingen in de jaren ’90 keerde zich als vanzelf tegen de bij de inning betrokken functionarissen. Het is echter ook denkbaar dat de verschillende petten die Andries droeg hem noodlottig werden. Toch was de tweede helft van de jaren ’90 ongetwijfeld een hoogtepunt voor hem. Als een spin zat hij in zijn zelfgesponnen web. In het middelpunt daarvan, de op een steenworp afstand van de Zutphense politieke (raadhuis) en kerkelijke (Sint Walburg) centra gelegen herberg de Grote Rode Toren, kwamen vele lokale en gewestelijke politieke, bestuurlijke, juridische en financiële draden bijeen. Het wekt nauwelijks bevreemding dat Andries een aantal malen in dit kluwen verstrikt is geraakt.
Rond de eeuwwisseling werd Andries geveld door een ziekte van onbekende aard, die hem op een niet nader te bepalen tijdstip tussen 11 januari en 6 mei fataal zou worden. Na zijn dood heeft zijn weduwe Hele zijn zaken enige tijd waargenomen. Nog datzelfde jaar droeg zij ook haar ouders Egbert en Gese Suzeler, die in Deventer woonden, ten grave. Hele had drie getrouwde zussen en drie broers, die allen geestelijke waren. De families Van Haeften en Suzeler waren al sinds de eerste helft van de 15de eeuw door huwelijk met elkaar verbonden. Anderhalf jaar na het overlijden van Andries hertrouwde Hele met Frans de Witte, een man van aanzien in Zutphen. Zij overleed in 1503.